betrokkenen met provoost of cachot te straffen, steeds als zwaardere
vergrijpen moeten worden beschouwd dan andere, die eveneens deze
straffen tot gevolg hebben. Lt. van W., Tjimahi.
Antwoord. Ofschoon ik den geachten inzender er op wees, dat zijn
vraag buiten het eigenlijke kader van deze rubriek viel en aan de
bespreking van dit onderwerp door een burger mogelijk weinig waar
de zou worden toegekend, bleef de heer v.W. bij zijn verzoek en
meende juist waarde aan mijn oordeel te moeten toekennen, omdat
ik door de behandeling van onderscheiden reclamezaken een meer
objectieven kijk op het hanteeren van het disciplinaire strafstelsel
zou hebben gekregen.
Het antwoord op de vraag: waarom die uitzondering gemaakt wordt,
kan overigens kort zijn. Na hier en daar vruchteloos bij militaire
autoriteiten geïnformeerd te hebben en van sommige het antwoord
te hebben ontvangen, dat het zoo maar een adat, gebruik, of misbruik
was, vond ik de sleutel van het geheim en kan thans zeggen, dat
de opheffing op bedoelde feestdagen van disciplinaire straffen met
uitzondering van de straffen van degradatie en plaatsing de 2de
klasse M. D. en van provoost- en cachotstraffen, voorzoover die zijn
opgelegd wegens dronkenschap, goedverkoopen of mankeeren in
dienst, dwingend is voorgeschreven bij een circulaire van het Dep.
van Oorlog van 1910, althans tempo doeloe, en welk rondschrijven
aanvangt met de considerans: „Waar van oudsherof zoo iets.
Ik ben het met den inzender geheel en al eens. Zelfs een burger
begrijpt, dat dit voorschrift gebaseerd is op de gedachte, dat zulks
in 't belang der discipline zou zijn. Het vermoeden is echter gewet
tigd, dat de uitwerking op de discipline een negatieve is. Zij, die
in 't voorrecht der strafopheffing deelen, zullen er, daar ze vooruit
weten, dat b.v. met Koninginnedag hun straf opgeheven moet
worden, slechts een verkregen recht in zien; terwijl zij, die hun
kameraden op zoo'n dag de provoost zien verlaten, maar er zelf
in moeten blijven, omdat hun straf, mogelijk van korteren duur, nu
toevallig opgelegd is wegens dronkenschap, gevoelen de niet-ophef-
fing als een grievend onrecht. Het is mij bekend, dat dit wel
ontevredenheid heeft verwekt.
Inderdaad komt het dan ook mij voor, dat dit maken van uitzon
deringen uit den booze is en dat het wenschelijk zou zijn, öf alle
provoost- en cachotstraffen op te heffen öf geene.
Hiertoe zou echter de bewuste circulaire moeten worden inge
trokken of gewijzigd.
Vraag. Indien van een commissie van gerechtelijk onderzoek de
fungeerend secretaris hooger in rang of anciënniteit is dan de oudste
officier-commissaris, door wien worden dan getuigen en tolk be-
eedigd
(Het geval deed zich voor, doordat voor den oudsten officier
commissaris geen officier als plaatsvervangend lid kon worden
371