Wij zullen ons hieronder nu allereerst bezig houden met de ver
vangende tenlastelegging. Dat deze wijze van tenlastelegging geoor
loofd is, zal niemand betwisten, merkwaardig, is het toch, dat de
H R. bij arrest van 31 Maart 1913 nog moest gaan uitmaken, dat
de wet niet verbood een primaire en eene subsidiaire tenlasteleg
ging van twee ieder afzonderlijk duidelijk omschreven misdrijven
en wel op zoodanige wijze, dat het tweede verzuim eerst in aanmer- -
king komt, wanneer zal zijn aangenomen, dat het eerste onbewezen is.
Beklaagde had namelijk voor den Hoogen Raad als middel
van cassatie opgeworpen, dat de dagvaarding twee geheel met
elkander strijdende feiten vermeldde, zoodat hij uit de dag
vaarding niet kon opmaken, ter zake van welk feit hij nu gedagvaard
was en hij dus niet wist, waar hij zijne verdediging op moest
richten.
Het is duidelijk, dat de opsteller naast het feit zelf, ook poging
tot datzelfde feit kan ten laste leggen, mits maar voor oogen
gehouden wordt, dat in de dagvaarding vermeld worden de om
standigheden, waardoor het misdrijf niet werd voltooid en die een
zoodanig karakter hebben, dat zij als van des daders wil onaf
hankelijke omstandigheden moeten worden beschouwd. Het is
echter onnoodig daarenboven met zoovele woorden op te nemen,
dat de omstandigheden van des daders wil onafhankelijk zijn,
gelijk de H. R. bij arrest van 2 Maart 1908 2) uitmaakte.
Het is nu mogelijk om niet alleen vervangend ten laste te leggen,
zoodat men bij niet-veroordeeling ter zake van het eerste feit, tot een
tweede kan komen, maar dit ook uit te strekken tot andere deelen van de
lastelegging, zoodat men, zelfs in de tenlastelegging van één feit
een dergelijke vervanging of ook eene alternatieve tenlastelegging
aantreftzoo zal men ten lasteleggen arglistig wegnemen van een
voorwerp des avonds om zeven uur, althans in de nacht van
tusschen zonsondergang en zonsopgang, of wel dat men een voorwerp
arglistig heeft weggenomen, althans weerloos heeft gemaakt en zoo,
zou men honderden tenlasteleggingen kunnen aanhalen, waarbij
iets dergelijks plaats greep. Nu is de rechter herhaaldelijk er bij
geroepen om te verklaren, dat dit geoorloofd was en zoo gaf de H. R.
dan ook bij arrest van 4 Mei 1908 3) aan, dat een alternatieve ten
laste legging van twee feiten nergens in de wet verboden was en
althans niet in artikel 143 Sv. Beklaagde voerde n.l. in cassatie
299
1) Weekblad v. h. Recht. No. 8668.
2) Idem. No. 9487.
3) Idem. No. 8711.