in de toekomst als zelfstandig voorzitter of als zelfstandig auditeur militair bij de krijgsraden optreden zullen. De toestand, zoc als hij op het oogenblik is, is beslist ten nadeele van de militaire justitie, de zelfstandige auditeur te Magelang heeft eene bezoldiging van 600; komt nu het oogeblik aan, dat hij op ƒ700 wordt gebracht, dan houdt hij tevens op auditeur-militair te zijn; aangezien in gewone omstandigheden een ambtenaar van ƒ600 na eenige jaren op 700 komt, verwisselt de auditeur telkens na eenige jaren. Deze bewaren gelden in theorie niet voor de overige auditeurs, die tevens als officier van justitie of ais substituut werkzaam zijn. We zagen echter reeds, dat de officier van justitie zich in werkelijkheid niet met auditie-aangelegenheden inlaat, zoodat het werk steeds door substituten wordt verricht, die re vera ook herhaaldelijk afgelost worden. Blijft men in dat voetspoor doorgaan en neemt men ook als voorzitters van de krijgsraden, rechterlijke ambtenaren, die tot het corps blijven behooren, dan zal men ook voor dit ambt eene herhaaldelijke wisseling van personen kunnen vaststellen. In Nederland heeit men dat van den beginne aan ingezien en vormden de auditeurs-militair en de rechtsgeleerde leden van het Hof alsmede de advocaat fiscaal een afzonderlijk corps en toen de rechtspleging herzien werd, heeft men zich daar ook aan gehouden door de voorzitters ook buiten de rechterlijke macht te houden. Men bepaalde verder, dat zoowel auditeur en voorzitter gelijk bezoldigd zouden worden en om de vijf jaren een verhooging zouden krijgen tot een maximum van ƒ5000 en te beginnen op 3500 (wet van 20 Juni 1913 S. no 292). Slaat men in Indië ook dezen weg in en benoemt men tot voor zitter en auditeur leden uit de rechterlijke macht, die daarmee tevens het corps vaarwel zeggen, geeft men hun bezoldigingen met periodieke verhoogingen, stelt men het vooruitzicht, dat men ter eeniger tijd tot lid van het hoog militair gerechtshof kan benoemd worden, voorop gesteld natuurlijk, dat men daartoe de noodige bekwaamheid bezit, dan is het te verwachten, dat de militaire justitie in den toekomst in juiste en vaste banen geleid zal worden. Regelt men dan nog de verhouding tot de militaire autoriteiten, die op het oogenb;k niet geheel geregeld is, bepaalt men verder dat men in alle opzichten onder het departement van oorlog ressorteert, geeft men deze ambtenaren een dienstwoning, dan zijn daarmede de voornaamste zaken behandeld, waarop men bij de in voering van de herziene Rechtspleging hier te lande zal hebben te letten. 408

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 10