Belangrijke bijzonderheden, welke bij den vijand worden waar
genomen, worden natuurlijk over en weer tijdig bericht, voor zoo
ver daartoe gelegenheid bestaat.
Laat ik, voordat ik overga tot wat betreft organisatie, oprich
ting in vredestijd, enz., eerst zeggen, dat ik daarbij geen rekening
kan houden met hetgeen ter zake reeds door het Legerbestuur
verricht is, o. a. omdat mij daaromtrent geen voldoende gegevens
ter beschikking staan. Mij komt dus alleen gewenscht vooi het
door mij aangegevene, verminderd met hetgeen in die richting reeds
gedaan is.
In de reeds door mij aangehaalde artikelen wordt nagegaan, welke
minimum sterkte een zelfstandige afdeeling in den kleinen oorlog
tegen een B. V. dient te hebben. Hier wordt bedoeld een afdeeling,
die zelfstandig kan optreden bij het bewerkstelligen van vernielingen,
aanvallen van transporten, enz. en deze zou dan minstens circa
25 man sterk moeten wezen. Echter kunnen grootere afdeelingen,
bijv. van een compagnie of meer compagnieën, noodig zijn (zelfs
zouden een of meer brigades of divisiën in enkele gevallen ge
wenscht kunnen zijn, maar die hebben we daarvoor nu eenmaal niet),
terwijl voor fourageeringen, verkenningen, enz. soms kleine groepjes
onder een onderofficier of korporaal voldoende zullen wezen.
De organisatie zal dus zoodanig moeten zijn, dat afdeelingen van
verschillende en nog al uiteen loopende sterkten geformeerd kun
nen worden, naar gelang van de omstandigheden, zonder verbreking
van de tactische indeeling.
Per sectie van 25 a 30 man wenschtSS een officier. Kunnen
we zooveel voor deze speciale taak geschikte officieren krijgen,
dan graag. Doch ik vrees, dat we dan in strijd zullen komen met
het beginsel sub 2°
Ik kan het met - ss— niet eens zijn, waar hij elke sectie tactisch
en technisch rechtstreeks verantwoordelijk wenscht te zien aan den
commandant der brigade, waaraan hij in vredestijd de betrokken
compagnie wil toevoegen. Wel zou de zelfstandigheid der lagere
aanvoerders, die tegenwoordig min of meer in 't gedrang schijnt te
komen, er door bevorderd worden, doch afgezien van de quaestie,
of die compagnieën reeds in vredestijd onder de brigade-com
mandanten behooren te staan, komt 't mij minder wenschelijk
voor, dat laatstgenoemde autoriteiten zich, behalve hetgeen zij nu
reeds te doen hebben, nog eens met eenige sectiën afzonderlijk
zouden dienen te bemoeien. Dit bezwaar wordt er in een oorlog
al niet minder op, vooral wanneer dan al die „patrouilletroepen"
438