Als blank wapen is natuurlijk vooral bij deze troepen de klewang
verre te verkiezen boven de bajonet.
Uit den aard der zaak is een ruime uitrusting met springmiddelen
c a. noodig en zal alleen pioniergereedschap meegevoerd worden
voor vernielingen.
Voor het maken van bivakinrichtingen, overgangsmiddelen, enz.
kan met de klewang volstaan vorden, zooals de ondervinding
voldoende heeft geleerd.
Het aanleggen van dekkingen tegen vijandelijk vuur zal bij deze
troepen niet voorkomen.
Hoewel misschien oveibodig, wil ik hier ook nog de noodza
kelijkheid releveeren van een ruime uitrusting met uitstekende
kijkers, kompassen, horloges en kaarten voor kader en officieren,
terwijl deze laatsten ook voorzien moeten zijn van 'afstands
meters
Voorts zou medevoering van postduiven haar nut kunnen hebben
voor berichten over den vijand heen van de a.v.d.k.o. aan het
hoofdleger, door tusschenkomst van een station voor die duiven.
Wat de beperking aan de uitrusting aan kleeding en verderen
inhoud van den veldzak aangaat, geloof ik, dat SS— daarin te
ver gaat. Bij de actie in de Buitenbezittingen is gebleken, dat die
uitrusting gevoeglijk veel ruimer kan zijn dan de geachte schrijver
van „Patrouilletroepen" voor deze wenscht, en daar worden toch
ook snelheid en groote marschvaardigheid geëischt in verschillende
klimaten en dikwijls zwaar terrein. M i. zal dan ook gebrek aan het
noodige gedurende de rust, bij diverse weersgesteldheden en tem
peraturen en bij aanwezigheid van muskieten meer schaden dan
een wat zwaardere bepakking, die een voldoende uitrusting voor
verschillende omstandigheden geeft. Volgens mijn ervaring zijn
zware vermoeienissen zoo erg niet, mits men in 't bivak maar be
hoorlijk op zijn verhaal kan komen,
Wanneer men „fanatiek" ijvert voor het tot stand komen van een
goede zaak, vraagt men daarvoor ten koste van andere belangen
wel eers meer, dan naar verhouding redelijk is en het komt mij
voor, dat —SS— ook eenigszins in die richting gedreven is bij
het stellen van zijn eischen voor toelating bij zijne „patrouille
troepen".
Ik ben nooit in Atjeh geweest, maar meen toch, uit 'hetgeen mij
aangaande de marechaussee aldaar ter oore kwam, te kunnen opma-
442