ken, dat men daarvoor over het geheel qualitatief lang niet dat gene aan militairen kan krijgen, wat wel gewenscht zou zijn voor een intensieve actie. Nu wordt dat korps hoofdzakelijk aangevuld direct uit de in Atjeh gelegerde troepen, doch indirect uit vrij wel het heele leger. En onder meer op grond hiervan komt het mij voor, dat de eischen, door—ss—gesteld, reeds bij ons tegenwoordige leger in strijd zijn met het sub 2°. door mij genoemde beginsel en dat in nog hoogere mate zullen wezen bij de invoering van de voorgestelde militie. Willen we ons aan dat beginsel houden, dan zal ook hier wel eenige beoefening noodig zijn van de bekende sport „roeien met de riemen enzen men zich naast een zeker gedeelte beslist uitstekende krachten moeten tevreden stellen met een groot percentage gewone lieden. Het door - ss—aangehaalde uit het werk van Hoppenstedt zou voor onze toestanden voorloopig beter toepasselijk zijn, wannneer het luidde: „Ondanks de overtuiging, dat in den aanvoer- derloozen soldatenslag niet genoeg dappere lieden den anderen als voorbeeld kunnen dienen, hield hij het voor verkwisting, alle bijzonder goede krachten in de schuttersbrij halverwege braak te laten liggen." Een flink percentage uitnemende kerels zal voorhands in ons hoofdleger geen overbodige luxe zijn. Men eische voor toelating bij deze speciale troepen wat intelli gentie, aanleg voor het bijzondere werk en een goed physiek, ook wat marschvaardigheid in moeilijk terrein betreft. De rest moet door oefeningen bijgebracht worden. Blijkt dat laatste niet te gelukken, dan wordt de betrokkene bij zijn wapen teruggeplaatst. Net als bij Aan de officieren zullen voor plaatsing bij de a. v. d. k o. hooge eischen gesteld moeten worden, ook wat betreft vakkennis. Evenals SSzou ik bij deze troepen graag een aantal genie militairen hebben, en wel zooveel, dat elke brigade er een paar heeft. Voorts zou de plaatsing ook opengesteld moeten worden voor artilleristen. Een en ander ook wat de officieren betreft en onder voorwaarde, dat aan boven gestelde eischen voldaan wordt. Waar de schrijvers van „Harceleeren, taquineeren, chicaneeren en van „Patrouilletroepen" beiden oprichting in vredestijd van a. v. d. k. o. wenschen, doet zich de vraag voor, waarom hiervan dan bij de andere moderne legers weinig of geen werk wordt ge- 443 d6 H13r6ChEUSS66

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 55