Voor het besef, dat men op dezelfde of bijna dezelfde voorwaar
den een lichteren dienst zou kunnen hebben en bovendien wellicht
een betere standplaats, zouden het verlangen om bij zulke speciale
troepen ingedeeld te worden en de ambitie, wanneer men eenmaal
daarbij geplaatst was, al spoedig over 't algemeen negatief worden.
De „eer", om bij zulke troepen te mogen dienen, acht ik op
zich zelf verre van voldoende, om het noodige fanatisme op te
wekken. Wie tot nuchter oordeelen in staat is, zal weinig geven
om een onderscheiding, die kennelijk moet dienen om materieele
vergoedingen van praestaties aan de betrokkenen te onthouden.
Hetgeen blijkens de aan bijzondere troepen toegekende financieele
voordeelen ook reeds sinds jaren de opinie van het Legerbestuur is.
Doch er zijn nog andere meeningen, waarmee we rekening te
houden hebben, o.a. die van de vertegenwoordigers van volksge
deelten.
Wanneer niet het noodige beschikbaar is om het dienen bij zulke
a.v d.k.o. gewild te maken, doet men men vergeve mij, dat ik
hier een waarheid als een koe debiteer beter met aan de op
richting daarvan heelemaal niet te beginnen.
Dit ook aan het adres van degenen, die nu reeds beginnen af
te geven op de financieele positie der sedert kort opgerichte divi
sies marechaussee op Java. Laten zij zelf zulke bijzondere diensten
verrichten zonder hooger inkomen. De van anderen geëischte
toewijding zou bij hen zeiven weldra al ver te zoeken zijn
aangenomen zelfs, dat die ambitie en voorts de geschiktheid voor
die zwaardere diensten oorspronkelijk bij hen allen aanwezig waren.
Hetgeen ik overigens bescheidenlijk, maar beslist betwijfel.
Ten slotte kom ik tot de in oorlogstijd van die „jagers" - of
hoe men ze ook noemen wil - te verwachten praestaties.
Er zijn er nog altijd, die de waarde van onze terreinsgesteldheid
voor de strategische verdediging en den kleinen oorlog abnormaal
hoog aanslaan. Vroolijke optimisten, als zij zijn, denken zij om
zoo te zeggen, dat kleine afdeelinkjes zoo af en toe in bergpassen
en dergelijke akelige gedeelten van 's vijands oorlogspad geheele
legerkorpsen in de afgrijselijkste ellende zullen kunnen dompelen.
Zoodanig, dat de vijand, zoo sterk als hij is, met bekwame besluit
vaardigheid ten eenenmale van verder offensief zal moeten afzien
om niet te spreken van de wanhopige pogingen, die hij zal
moeten aanwenden om nog een, natuurlijk onaanzienlijk, gedeelte
van zijn menschen, dieren en materiaal in veiligheid te brengen.
447