Nu zijn noch in Ambon, noch te Koeta Radja twee juristen aan wezig, de te Ambon bescheiden landraadvoorzitter heeft het te druk door zijne reizen, dan dat men hem nog een presidiaat van den krijgsraad zou kunnen opdragen en het aantal zaken loont niet om twee juristen daar speciaal neer te zetten; hetzelfde geldt voor den krijgsraad te Koeta Radja, al is de toestand daar wat anders, immers het aantal zaken is bij den krijgsraad grooter en is de daar bescheiden landraadvoorzitter wel in staat tevens auditeur-militair te zijn van den krijgsraad, doch mist men een jurist voor een voorzittersplaats; aangezien er geen vooruitzichten zijn, dat er in de eerste jaren uitbreiding van rechtsgeleerde voorzitters noodig zal zijn 2), zoo dient ook deze krijgsraad te verdwijnen. Het ressort van den op te heffen krijgsraad te Ambon dient dan te worden gevoegd bij dien van Makasser, terwijl dat van dien te Koeta Radja bij dat van Padang gevoegd dient te worden. Wij houden derhalve op de Buitenbezittingen twee krijgsraden over en wel een te Makasser en een te Padang; voor deze colleges zal als voorzitter optreden een der leden van den aldaar aan wezigen Raad van Justitie, op Makasser zal dan de officier van justitie dan wel diens substituut als auditeur optreden, terwijl op Padang een zelfstandig auditeur moet komen door het toevoegen van het ressort van Koeta Radja aan dat van Padang en het aantal zaken, dat dan wel over de honderd zal gaan beloopen, niet door den officier van justitie of diens substituut kan afgedaan worden te zamen met de eigen parket-werkzaamheden. Komen wij thans aan de krijgsraden op Java. Voor deze krijgs raden komen zelfstandige voorzitters. Bij den krijgsraad te Welte vreden is thans als auditeur-militair bescheiden, de officier van justitie bij den Raad van Justitie te Batavia alsmede diens substi tuten het groot aantal door dezen krijgsraad te berechten zaken heeft tot een schijntoestand geleid, de officier bemoeit zich in het geheel niet met den krijgsraad, heeft daarvoor dan ook geen tijd en het is een zijner substituten, die de auditeur-militair is; deze rechterlijke ambtenaar kan zich echter uitsluitend bemoeien met den krijgsraad, met parketaangelegenheden kan hij zich niet inlaten van wege het groot aantal zaken, dat hem ter auditie bezig houdt. 405 1) Zie I. M. T. 1916 blz. 598. 21 De Atjèhsche bevolking is gelaten in het genot van hare eigen rechts pleging, dus kent geen Gouvernements rechtspraak.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 7