bij het leggen van een mijnversperring rekening houden èn met de
periode van stroom èn met die van stil water.
Admiraal F. Pinke zegt in het Debat over het onderwerp: „Een
vlootbasis aan de Merakbaai" (1) omtrent deze kwestie het volgende:
„Thans de vergelijking met de Dardanelles Hier heeft men geen
„wisselend getij. De stroom gaat altijd van de Zwarte- naar de
„Aegeïsche zee. De stroomsterkte is wel is waar niet constant,
„maar beweegt zich toch tusschen enge grenzen. Hier is het dus
„vrij gemakkelijk een mijnversperring te leggen, daar men, bij het
„vaststellen van de lengte van den ankerkabel, met den stroom
„rekening kan houden.
„Geheel anders is het in Straat Soenda, waar een afwisselende
„stroomrichting bestaat. Ligt de mijn bijv. bij de grootste stroom-
„sterkte op goede diepte en is het eenigen tijd later stil water, dan
„komt zij aan de oppervlakte en dat mag natuurlijk niet. Er bestaat
„dus in dit opzicht principiëel een cardinaal verschil tusschen Straat
„Soenda en de Dardanelles"
De beide factoren: diepte van het vaarwater en drijfvermogen
van de mijn, kunnen wij echter wel ten onzen gunste wijzigen.
Diepte.
Ce diepte van het vaarwater an door de inschake ing van een
afzoncerlijk drijf lichaam tusschen vucnkering en rr.ijn, kunsmatig
omhoog werden gebracht tot het punt van oncerslrooming var dat
drijflichaam.
Denken wij ons de mijn weg, en beschouwen wi] een oogen-
blik enkel en alleen het verankerde drijflichaam c (zie de plaat,
stand A.), dan is bij een bepaalde stroomsterkte, bepaalde diepte
en een bepaald drijfvermogen van het lichaam c. het punt C. ook
bepaald en als bet ware vastgelegd. Bevestigen vnij nu aan
het punt C. a s verankering een nieuw drijflichaam (in casu
de drijvende mijn Leon), dan hebben vij kunstmatig het niveau
van den zeebodem van a naar C. verplaatst, dus omhoog gebracht.
Het vraagstuk is dus teruggebracht tot de bepaling van de
onderstrooming van het drijflichaam e met een ander drijfvermogen
dan dat van het drijflichaam c., bij dezelfde stroomsterkte, maar
bij een diepte van slechts 15 Meter, instede van bijv. ICO Meter.
De onderstrooming bedraagt alsdan slechts W E in plaats van
W C. De onderstrooming W C is dus verminderd tot W t.
Drijfvermogen.
Hoe grooter het drijfvermogen, hoe kleiner de onderstrooming.
Voor het ingeschakelde drijflichaam worde dus één gekozen met
groot drijfvermogen en van dusdanigen vorm, dat de stroom zoo
min mogelijk vat heeft.
554
(1) I. K. V., No. 49, blz. 10.