Behalve de verlichting van de verdeelingen, krijgt men een verlicht kijkerveld door de direct in het objectief invallende stralen, die bij doorgaflg door het objectief niet alleen gebroken, maar ook, gedeeltelijk, teruggekaatst worden, terwijl van deze lichtstralen ook nog eenige totale terugkaatsing ondergaan. De door het objectief gebroken stralen ondergaan bij het plaatje met verdeelingen nog eens dit tweeledige lot. Al deze lichtstralen vormen een Yichtscherm, waardoorheen men moeilijk of in 't geheel niet kan zien, al naar gelang van de sterkte van de gebezigde lichtbron. Een ieder, die wel eens op een mistigen avond in een automobiel gezeten heeft, zal den chauffeur hebben hooren zeggen, dat „zijn lichten zoo opslaan", d.w.z. de in den dampkring zwevende waterdeeltjes breken het licht van de lampen zoodanig, dat de uitstralende lichtkegels een veel grootere dwarsdoorsnede krijgen. Het daardoor voor den chauffeur hooger opgetrokken lichtscherm belemmert hem het uitzicht op den weg vóór zich. Zoeklichtbundels veroorzaken een zelfde effect. Het is voor een buiten den bundel staande onmogelijk iets te zien, van hetgeen er aan de andere zijde van den lichtbundel voorvalt. Hoe sterker de lichtbron, des te sterker belemmert het daardoor teweeggebrachte lichtscherm het doorzicht. Een lichtbron, die sterker is dan die, welke het lichtscherm veroorzaakt, is hier- doorheen nog waar te nemen. Vandaar dat we met zoo n licht— vangertje wel de springpunten nog kunnen waarnemen, maar veel anders niet. En toch zullen er belangrijke andere zaken ge zien moeten worden! Welke deze zijn, vinden we door in t kort na te gaan, waarop wij des nachts ons vuur alzoo moeten brengen. Dat zijn: lo. doelen, waarvan de plaats en opstellingsruim te door pa- trouilleberichten bekend geworden zijn 2o. doelen, die zich door lichtverschijnselen verraden; 3o. door ons zelf verlichte doelen. ïn het eerste geval hebben wij inderdaad niet veel anders te doen dan op de ligging van onze springpunten te letten, 't Is echter een geval, dat zich zelden zal voordoen, daar zulk een vuur, in verband met ónzen voor de hedendaagsche artillerietactiek te geringen mu- nitievoorraad, m.i. gelijk staat met munitieverspilling. De moreele uitwerking van een uit den aard der zaak dun gestrooid vuurtje is na eenige weken oorlogvoeren nihil, en zulk een vuur niet meer dan vuurwerk tot vermaak van beide partijen. Als voorbereiding tot een aanval is het volstrekt ondeugdelijk. Daartoe moet de artillerist méér zien en veel meer weten. In het tweede geval wordt het bovenbedoelde lichtscherm al 489

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 19