men nu een glazen plaatje PQRSTUVW (fig. 2) in den vorm
van een paralelopipedum en verlicht men daarvan het vlak S R V W,
dan zullen de lichtstralen na breking op dit vlakje óf rechtstreeks
öf na totale terugkaatsing op de vlakken PSWT en QRVU door
het glas voortgaan, terwijl een gedeelte op deze vlakken gebroken
wordt en uittreedt. De laatstbedoelde laten we verder buiten be
schouwing als zijnde van geen belang, waar wij een diktevlakje
van de glasplaat verlichten. Het lichtscherm, dat de lichtbron op
werpt, concentreeren we dus in het glasplaatje, dat bij beschouwing
in een richting loodrecht op de vlakken PSWT en QRVU donker
blijft, maar tevens ondoorzichtig(-er) geworden is. Brengt men
op deze vlakken krassen (dus b.v. verdeelstreepen) aan, dan geeft
men een gedeelte der zooeven totaal teruggekaatste stralen de ge
legenheid onder een kleirere invalshoek het oppervlak te treffen,
en dus om, na gebroken te zijn, uit te treden. Fig. 4 geeft volgens
de getrokken lijn zoo'n uittredenden lichtstraal la. die oorspronke
lijk totaal teruggekaatst zou worden volgens LA'. XYZ geeft hier
de doorsnede over een inkrassing aan. Op deze wijze zal dus de
verlichting van in een glasplaatje ingekraste verdeelingen mogelijk zijn.
Om echter bovendien door den kijker te kunnen waarnemen is het
noodig, dat slechts één helft op de beschreven wijze wordt verlicht,
terwijl de andere helft öf weggelaten öf onverlicht blijft. In het
laatste geval moet dus de glasplaat met verdeelingen uit twee half
cirkelvormige deelen bestaan, die op elkaar gekit worden door een
dun laagje glaskit, dat geen lichtstralen doorlaat (b. v. canadabalsem
vermengd met schellak). Uit een constructief oogpunt lijkt mij het
laatstbedoelde plaatje het meest practisch, omdat daarmede een
vastere ligging in de kijkerbuis verkregen wordt. Zoowel op de te
verlichten helft als op de andere worden verdeelingen aangebracht.
Bij daglicht wordt het plaatje als één geheel gebruikt, bij nacht
de onverlichte helft voor de eigenlijke waarneming (c. q. richting)
en de verlichte helft voor het aflezen der verdeelingen (c. q. zichtbaar
worden van richtkruis en verticale lijn). Bij voorkeur wordt de
bovenste helft verlicht, omdat dan ook de springpunten toch zichtbaar
zijn. Overigens zij hierbij opgemerkt, dat bij nachtelijk vuur de
regeling der springhoogten in het algemeen geen i ijzondere aandacht
verdient, daar men de gegevens daaromtrent verkregen zal hebben
door vuren, bij daglicht afgegeven.
Alvorens tot een bepaalde verlichtingswijze te besluiten, moeten
we nagaan, waar het plaatje met verdeelingen zich bevindt Zoowel
het beeld van het doel, terrein of de stelling, als de verdeelingen
491
r. T. M. 33 1917.