van een hernieuwd opdringen van den vijand, zoodat dan de afstanden, door het sprongsgewijze teruggaan van die achterste afdeelingen, afwisselend kleiner en weer grooter kunnen worden. Het is dan de taak van de voorgaande, minder onrustig mar- cheerende afdeelingen, de noodige manschappen achter te laten om te waken tegen het verbreken der verbindingen. Bij een frontmarsch kan de snelheid van de voorhoede zich regelen naar die van de hoofdmacht. Bij een terugtocht zal dat lang niet altijd gewenscht zijn. Al blijft het waar, dat op de achterhoede rust de veiligheidsdienst, bedoeld in punt 59 (1) en (2) en moet zij zich dus in 't algemeen regelen naar de hoofdmacht, toch zal alleen de c*- van een voorgaande afdeeling er voor kunnen waken, dat over den niet zuiver aan den cl- der volgende afd. bekenden afstand de noodige verbindingsrotten zijn verdeeld, en zal hij aan laatstgenoemde te hulp moeten komen, voor wat be treft diens taak om het verband te bewaren. Dus steeds moeten de voorgaande afdeelingen de verb, rotten geven Het verband tusschen de afdeelingen bestaat in het onderhouden van de juiste afstanden, het volgen van den goeden weg en het overgeven van teekens. Op rechte lange wegen— Hollanlsche pakriemen—zijn geen of zeer weinig teekens noodig, op door bedekt en geaccidenteerd terrein kronkelende wegen des temeer. Eenmaal onderweg geeft het noodeloos geloop, wanneer men het aantal verbindingsrotten wil vermeerderen, bovendien loopt men dan kans, juist te laat te komen en daarbij te ontdekken, dat het verband al „bijna" verbroken was. Het is dus vereischt de noodige verbindingsrotten reeds van den aanvang af in te deelen. Neemt men één vasten afstand aan, welke altijd tusschen de verbindingsrotten moet worden on derhouden, b.v. 50 M., dan is de eenheid van opleiding alweer meer verzekerd. De manschappen zijn dan gewend en geoefend elkaar op dien afstand te volgen, waardoor het gevaar, dat de totale afstanden niet behoorlijk bewaard blijven, tot een minimum gereduceerd wordt. Steeds neme men verbindingsrotten, waarvan een man op de voorgaande en een op de volgende afdeeling kan letten. Nooit enkele manschappen; een is geen. Hen moet nadrukkelijk geleerd worden le nooit of te nimmer een teeken op eigen gezag te geven, dus ook niet het teeken halt, als ze iemand anders zien stilstaan. 2e zich steeds er van te overtuigen, dat de gegeven teekens be antwoord en doorgezonden worden. 3e alle teekens doorgeven, zoowel die van voren als van achteren komen, dus ook het beruchte en gevreesde teeken haltl De verschillende teekens om den te volgen weg aan te wijzen of „de vijand wordt gezien" kunnen zonder omslag overgenomen worden. Tegen de teekens „voorwaarts" en „halt" wordt meer be zwaar gemaakt. De een wil bij een frontmarsch beide teekens, de 1) Zie in dit verband de tegenspraak, die bestaat tusschen V. V.punt 190 en 162 1) 10e, waar wordt gesproken van achterlaten van man schappen. Dat zal dan toch ook licht een keten moeten worden. 540

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 86