van den lande in zijn oorspronkelijken staat is teruggebracht,
na gebruik weder ter beschikking van den eigenaar gesteld.
Er kan schadeloosstelling worden verleend; immers art. 8 zegt:
„schadeloosstelling wordt verleend, tenzij anders is bepaald of
wordt overeengekomen". Het ligt voor de hand, dat de waarbor
gen, die de bevolking is gegeven bij de regeling van de ont
eigening ten algemeenen nutte, in abnormale gevallen niet ge
handhaafd kunnen blijven. De eisch, van een vooraf gaande wet
of verordening, van een voorafbepaalde schadeloostelling moeten
in tijd van nood vervallen. Hierin heeft art. 77. R. R. reeds
voorzien. Art. 8 Stbl. 1904 no. 372 laatste gedeelte is echter in
strijd met de laatste alinea van art. 77. R. R., zoodat de be
paling, daarin omschreven, in dit geval door den G. G. buiten
werking gesleld zal moeten worden
Inbreuk op den eigendom is in tijd van nood nu eenmaal
een veelvuldig voorkomend verschijnsel; in oorlogstijd zal on
roerend goed Mn bezit, roerend goed in gebruik worden genomen
of vernietigd worden. Maar men zij wel indachtig, dat het in
dividu, dat zich terwille van de gemeenschap toch al bijzondere
offers moet getroosten, nog geen extra geldelijk nadeel behoeft
te lijden op den koop toe.
Wel is waar werd bij de behandeling dezer aangelegenheid
van de Nederlandsche wet van regeeringszijde opgemerkt: dat
het in het algemeen niet juist is van den staat te eischen, dat
deze zal vergoeden alle schade, ten behoeve van het publiek
belang aan de rechten van particulieren toegebracht; dat het
menschelijk is om schadevergoeding toe te kennen, behalve
wanneer het eigendomsrecht geheel en al wordt opgeheven,
alleen in die gevallen, welke binnen nauwkeurig te trekken gren
zen zijn bepaald; en dat het particulier belang, de persoonlijke
vrijheid nu eenmaal moet worden opgeofferd aan het algemeen
belang; dit neemt niet weg, dat men vooral in Indië, juist in
tijden van gevaar, met schadevergoeding, speciaal wanneer de
rechthebbenden behooren tot de inheemsche bevolking, m.i. niet
karig mag zijn
Het groote belang en de noodzakelijkheid van onteigening in
troebele tijden moge door den Europeaan en den ontwikkel
den Inlander naar waarde geschat kunnen worden, de doorsnee
Inlander kan dat niet, doet dat niet en een vijand zou er wat
een gunstig gebruik van maken om den Inlander op eenvoudige
wijze tegen het gezag op te zetten. Hij zou hem er op wijzen,
581