De vraag, indertijd gedaan bij de behandeling der Nederl. wet, nl. of na opheffing van den S. v. O. de te voren uitgesproken vonnissen van kracht blijven, werd zeer terecht bevestigend be antwoord, er op wijzende, dat deze vonnissen door een oogenblik- kelijk bevoegden rechter zijn gewezen. Is het bij den S. v. O. voldoende, dat het militair gezag den [noodigen invloed op en controle over de daden van het civiel bestuur kan uitoefenen, bij den Staat van Beleg is dit niet vol doende. Dan moet het militair gezag in alle oprichten kunnen handelen naar eigen inzichten, en geheel onafhankelijk van in vloeden van derden, zoodat alle takken van het burgerlijk bestuur aan de oppermacht aan dat gezag zijn onderworpen. Waar het niet mogelijk is om het burgerlijk bestuur in zijn ge- heelen omvang over te nemen, blijven dus de ambtenaren hun werk doen, doch zij zijn geheel ondergeschikt aan het militair ge zag. Uitdrukkelijk zegt art. 17 der regeling, dat de burgerlijke landsdienaren verplicht zijn te gehoorzamen aan het militair ge zag, dat de rechten en bevoegdheden, het burgerlijk gezag toe gekend bij G. B. 1 Juni 1907 no. 11, vervallen of overgaan aan het militaire en dat dit laatste geen verplichtingen meer heeft tegenover eerstgenoemd gezag. De voorschriften, die tijdens den S.v.B. gelden, vindt men in de artikelen 15 t/m 31 van genoemde regeling. Behalve de bevoegd heden, omschreven bij den S.v.O., worden nog de volgende vér strekkende rechten aan het militair gezag toegekend. Als maatregelen van administratieven aard noem ik: 1. de verhouding tegenover de burgerlijke autoriteiten, hierboven reeds aangeduid. 2. de pilitie komt onder rechtstreeks militair gezag (art. 18 al. 1), terwijl ook andere personen met het opsporen van misdrijven kunnen worden belast (geheime politie). 3. de dienst der posterij, telegraphie en telephonie kan door het militair gezag naar eigen inzichten worden gewijzigd (art. 29). 4. bepaalde verordeningen kunnen worden gegeven voor het be graven of verbranden van lijken (art. 24). Van overleg met het burgerlijk bestuur is hier geen sprake. Wel, en dit maakt al een zeer zonderlingen indruk, moeten nieuwe veror deningen ten opzichte van de brandweer wel in overleg met de civiele autoriteiten worden gemaakt [art. 15 al. 6 en 7.]. De reden hiervan heb ik niet kunnen vinden. 583

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 17