Deze citaten en ons Hollandsch spreekwoord: „Nood breekt wet ten" kunnen als motto's dienen, voor hetgeen in dit artikel behan deld zal worden. In den abnormalen toestand toch, waarin een staat komt te verkeeren bij oorlog of rampen van algemeenen aard, moeten ab normale maatregelen worden genomen. De wetten, waarnaar wordt geregeerd, gemaakt voor den vre destoestand, zouden in tijden van onrust, in tijden, waarin dikwijls spontaan en zonder uitstel moet gehandeld worden, veel te be lemmerend werken op den toch al niet te snellen gang der staats machine. Er moeten maatregelen genomen kunnen worden, dadelijk uitvoerbaar, doch die, niettegenstaande ze worden voorgeschreven op een wijze, afwij<ende van die in tijden van rust, met betrekking tot de bevolking eenzelfde uitwerking, dezelfde kracht en gelijken rechtsgrond hebben. Immers, om de regeeringsmaatregelen in tijd van nood tot stand te doen komen op de wijze, zooals in tijd van pais en vrede, daartoe zal meestal de tijd ontbreken. Groote, zeer groote belangen staan dan op het spel, onverwijld ingrijpen zal gebiedend noodza kelijk zijn; talmen, overwegen, advies vragen aan colleges van staat, nog eens overwegen, bespreken, kan en zal oorzaak zijn, dat men te laat komt. De vraag is nu, wie heeft onder dergelijke omstandigheden hiertoe het recht; wie heeft dan de bevoegdheid om zulke, meestal zeer ingrijpende maatregelen te nemen, handelingen te plegen en te doen plegen zonder in-acht-neming van of in strijd met de ge.dende wettelijke voorschriften. Op deze vraag is maar één antwoord mogelijk, nl. het hoogste gezag in den staat, de uitvoerende macht. Waar een bijna exorbitante, ja dictatoriale macht in handen wordt gegeven van één, hoogstens enkele personen in den staat, die dan dikwijls vrijelijk kunnen tornen aan de bijwetten, zelfs bij de grondwet gegarandeerde rechten der burgers van dien staat, dan kan het wel niet anders, of de reeds in gewone tijden met het hoogste gezag bekleede personen zijn hiervoor aangewezen. Een andere vraag is, of dergelijke machtsuitingen, of de hande lingen van het uitvoerend gezag op deze wijze geordonneerd recht matig zijn. Deze vraag heeft een te lange voorgeschiedenis, dat hierop thans diep kan ingegaan worden. Vermeld zij alleen, dat reeds Hugo de Groot het onteigeningsrecht in geval van nood erkent en dat na hem de meeste schrijvers op dit gebied het er over eens zijn, dat b. v. het opheffen van privilegiën, intrekking 570

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 4