De gelijktijdige opleiding nan onze
infanterie tegen den B.\7. en den
l.V. dient te morden gestaakt.
Zooals de heer Bannink in zijn artikel „De secundaire taak van
het N I. Leger en het Korps Gewapende Politie" aanhaalt, zeide
niemand minder dan Generaal van Daalen bij zijn aftreden als
Legercommandant den lsten April 1914: „Het mag een wanbegrip
heeten, dat sommigen een afzonderlijk oefeningsstelsel noodig achten
voor het optreden tegen een I.V., omdat een marsch- en slagvaar
dig leger, georganiseerd als het onze, in staat is iederen vijand
tegemoet te treden".
De datum, waarop dat gezegd werd, en de ervaring, die de
generaal op het gebied van den l.V. had, zouden kunnen doen
denken aan een Aprilgrap, ware het niet, dat de gelegenheid,
waarbij die worden geuit werden, alsmede het feit, dat Generaal
van Daalen eenige maréchausséecompagnieën der veldbataljons
transformeerde in „gewone" infanterie zonder er andere speciale
troepen voor den l.V. voor in de plaats te stellen, ons wel nood
zaken aan te nemen, dat het Z.E. met zijn uitspraak volkomen
ernst was.
De heer Bannink betreurt het, dat iemand met zooveel gezag
zoo iets heeft kunnen zeggen. Ik voor mij sta er bovendien nog
altijd versteld van.
Sedert tientallen van jaren worden onze veldbataljons zoowel
tegen een l.V. als tegen een B.V. geoefend. Men zou die jaren, in
verband met de in beide opzichten getelde eischen en hetgeen in
die twee verschillende richtingen gedaan en bereikt werd, kunnen
verdeelen in drie tijdperken.
In de eerste van die drie perioden werd in de practijk hoofd
zakelijk tegen den l.V. geoefend en volgens de eischen van dien tijd
kende men het optreden tegen dien vijand over 't algemeen vrij
goed. De opleiding tegen een B.V. voldeed echter zelfs niet aan
de meest bescheiden eischen, en hadden we in die dagen zoo'n
B.V. tegenover ons gekregen, dan zouden er gewis allerlei ake-
672