ligheden zijn voorgevallen, welke niet alleen te wijten geweest zouden aan geringe sterkte en gebrek aan middelen. In het tweede tijdperk, dat tegen het einde van de vprige eeuw na den afval van Toekoe Oemar aanving, begon men hoogere eischen te stellen bij de actie tegen den I. V., eerst in Atjeh en vervolgens ook in de andere buitenbezittingen, waar het scheppen van ordelijke toestanden met kracht ter hand werd genomen. Men stelde zich niet meër tevreden met den vijand in grootere gevechten te verslaan, hem te „tuchtigen", enz., het geen doorgaans toch alleen maar ten gevolge had, dat hij zich voor eenigen tijd stil hield. Men verlangde overal afdoende resul taten. En die bleken veelal ten slotte slechts te bereiken te zijn met een kleinen oorlog, intensief en handig gevoerd door speciaal daarvoor geschikte troepen, bestaande uit uitgezochte elementen en voor dat doel op bijzondere wijze bewapend en verder uitgerust. Daarvoor werd op Atjeh vooral het Korps Maréchaussée gebruikt en werden vervolgens, toen ook de andere buitenbezittingen onder handen moesten worden genomen, eenige compagnieën van de veldbataljons ingedeeld, bewapend en uitgerust ongeveer als de Atjehsche maréchaussée. Deze „maréchaussée-compagnieën" kwa men in den kleinen oorlog tegen den I. V. te hulp daar, waar uit de ter plaatse aanwezige garnizoens- of veldbataljons geen „mobiele colonnes" (ook uitgezochte troepen) konden gevormd worden van voldoende sterkte om in de geheele betrokken landstreek dat ge deelte van de actie te voeren, waartoe de gewone infanterie niet naar behooren in staat was. Overigens werden al die bijzondere troepen ook in grootere gevechten gebruikt, waar zij uit den aard der zaak doorgaans het zwaarste gedeelte voor hun rekening kregen. Intusschen begonnen reeds in dien tijd de gevaren voor verwik kelingen met het buitenland toe te nemen en werd daarom allengs meer werk gemaakt van de oefening tegen een B. V.. En toen in den geheelen Archipel het I. V.-werk grootendeels afgedaan was of althans scheen, werd het usance, dat een gewoon infanterist op Java, die zich eenigszins respecteerde, zich slechts zelden met I. V.-oefeningen inliet en er overigens min of meer den neus voor optrok. De andere wapens bemoeiden zich niet meer met I. V.-gedoe, daar hun optreden tegen dien vijand in de toekomst waarschijnlijk zoo goed als uitgesloten zou zijn. „Wie tegen een B.V. kan optreden, speelt het met den minderwaar digen I. V. zeker wel klaar" werd de leuze. In ieder geval vond men bijzondere zorg voor oefening tegen den I. V. onnoodig en 673

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 13