er niet op verminderd. En, zooals gezegd, is de geoefendheid tegen laatstgenoemden tegenstander er vrijwel bij ingeschoten. De bij die actie in de laatste jaren opgedane ervaringen hebben dat meer dan voldoende bewezen. „Ongeacht het eigenaardig karakter, hetwelk de bijzondere eigen schappen van den veldheer ten allen tijde aan de oorlogs- of krijgskunst verleenden, berust deze in hoofdzaak op een samenstel van beginselen en regels, die al moge de vorm, waarin zij wer den toegepast, zich opvolgend in dezen of genen zin gewijzigd hebben in hun wezen onveranderd bleven en daardoor het aanzijn gaven aan een wetenschap, welke den naam van krijgskunde draagt." Aldus Hoogeboom en Pop. Wat echter niet in zich sluit, dat men voor bijzondere omstandigheden heelemaal geen speciale geoefend heid noodig heeft. Juist die „bijzondere eigenschappen" van den veldheer in den guerilla ook van de lagere aanvoerders en de minderen en die wijziging van den vorm, waarin de beginselen en regels moeten worden toegepast, mogen hier niet over 't hoofd gezien worden, zooals de Indische krijgsgeschiedenis leert. En wie nog meent, dat men bij de oefening tegen den B. V. die tegen den 1. V. er nog wel bij kan nemen als een kleinigheid, die er toch in één moeite mee door gaat, sla er maar eens op na verschillende instructie's voor patrouilles, wenken, enz., door beproefde aan voerders tegen den I.V. gegeven, en ook bijv. het artikel „Van Gidsen en Spionnen" van den heer E.J. Geldorp (I.M.T. '9 7, afl. 3 en 4)- Hij zal dan wel spoedig tot de conclusie komen, dat het zaakje nog niet zoo bijzonder eenvoudig is. Een doelmatige bestrijding van den I.V. eischt van de lagere aanvoerders en minderen in 't algemeen meer handigheid, doorzicht, oplettendheid en zelfstandigheid dan het optreden der infanterie tegen den B.V.. Gedurende alle drie genoemde tijdperken hebben de reglementen en voorschriften behoorlijke slagvaardigheid tegen over beide soorten van vijanden geeischt, aan welken eisch echter nimmer is voldaan. De pogingen, om het leger tegelijkertijd tegen een B.V. en een I.V. goed af te richten, hebben steeds ten eenen- male gefaald. Degelijke opleiding tegen den eenen tegenstander sloot altijd in zich onvoldoende bekwaamheid tegen den anderen, niettegenstaande het ons vrijwilligersleger toch geenszins aan tijd tot oefening ontbrak. Nu was dat zoo erg niet, toen er weinig kans was op een oorlog tegen een dier beide vijanden, met name den B.V.. Thans echter staat de zaak anders en daarmee dient rekening te worden gehouden. 675

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 15