kunde en de toewijding van hunne onderwijzers. Inderdaad, de vestingartillerie mag trotsch zijn op hare peilers en waarnemers. Na dit vooropgesteld te hebben, mag nu wel volgen, dat toch bij het vaststellen van de taak dezer peilers wel degelijk rekening moest worden gehouden met den graad van ontwikkeling van de meesten hunner. Daarom is het werk, dat zij hebben te verrichten nauw omschreven. De berichten, welke van hen worden verwacht, zijn diep eenvoudig en houden niet meer in dan aard en plaats van het doel en de mogelijkheid van waarnemen en dan in zulke beknopte termen, dat zij door Inlandsche telefonisten, die nauwelijks een woord Hollandsch verstaan, kunnen worden overgeseind. Een ieder, die zich den loop van een gevecht wil voorstellen, zal moeten toegeven, dat deze peilers niet de geschikte menschen zijn om den artilleriecommandant en ook den A. B. in te lichten omtrent hetgeen op artilleristisch-tactisch gebied op het gevechts- veld voorvalt. Daarvoor is wel wat meer noodig dan kaartlezen en hoeken meten. Dit is blijkbaar ook gevoeld bij de samenstelling van het V. A. V. A., zoodat aan den Groepsartilleriecommandant (G. A. C.) in den „uitkijkpost" een orgaan werd gegeven voor de tactische aanschouwing van het gevechtsveld. Deze post wordt door een officier bezet. Hoeveel officieren noodig zijn voor een groep batterijen is niet in onze voorschriften te vinden. De practijk der oefeningen echter leerde, dat den G. A. C. vier, hoogstens 5 luitenants werden toe gevoegd en dat van deze er ééri of geen in den uitkijkpost werden geplaatst. De overigen zagen van het gevechtsveld niets, evenmin als de G. A. C. Zij waren werkzaam in een bureau en hadden de handen vol met de plaatsbepaling der doelen en met het uitgeven van de bevelen, zoo vol, dat het in het V. A. V. A. genoemde getal van 3 luitenants voor het G. A. Kwartier onvoldoende leek, zoo dat bij de oefeningen zelfs een vierde luitenant in het bureau werd opgeborgen en ook de G. A C. nauwelijks tijd had om zich met het tactische gebruik van zijne batterijen te bemoeien. Bedenkt men, dat een groep batterijen van de vestingartillerie 16 of meer stukken kan tellen en dat deze wel over een front van meerdere kilometers zijn verspreid, dan is het duidelijk, dat de G. A. C. door dien eenen uitkijkpost zeer onvoldoende zal worden ingelicht. Bij de bereden artillerie zou men er niet aan denken zich voor zoovele vuurmonden tevreden te stellen met één tac tisch oog. Integendeel, daar wordt verlangd, dat de afdeelings- commandant voor zijn 8 a 12 vuurmonden (die op een beperkte 664

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 4