geest van het Nederlandsche Instructie-Bataljon, maar dan voor alle
wapens en met gunstiger voorwaarden, de opleiding in Nederland
in handen van Indische of gewezen Indische officieren; voor wat
de Hollandsche opleidingsschool betreft, zou er tevens onderwijs
in het maleisch, maar dan het liefst kazerne-maleisch, moeten
plaats hebben. Alles gericht op de praktijk. Na één of twee jaar,
al naar den aanleg der leerlingen, zouden deze dan als korporaal of
onderofficier kunnen worden uitgezonden. War, neer dan hier gezorgd
wordt, dat zij overal voldoende en behoorlijke woningen vinden en
gehuwd behoorlijk kunnen leven, zullen er zeker voldoende komen.
Vooral dat laatste is een eerste eisch, want n'en déplaise, hetgeen een
collega daar laatst over geschreven heeft, zoude ik van het kader,
het gehuwd uitkomen zeer aanbevelenswaardig achten. Het huwelijk
moet worden aangemoedigd en elk bijzonder worden gewezen op
de gevaren van het ongehuwd naar Indië gaan. Wie toch ongetrouwd
gaat, geve men weder het recht een huishoudster te riemen!
Het is een anomalie, dat menschen, die in Holland niet het minste
begrip van Indische toestanden hebben, zich daar op ethische gron
den tegen verzetten. Laten wij toch ons niet blind houden en er
rond voor uit komen, dat zooals een officier van gezondheid mij
eens zeide en de ervaring mij bevestigd heeft ieder, die alsjong-
mensch een of twee jaar in Indië heeft geleefd, gebeten is geworden
door den „Zwarten hond," zooals Abraham Exodus dat noemt. En
het gevolg is, dat ten slotte ze toch allen later huwen, dus nadat zij
al gebeten zijn geworden, en dat noem ik de ethika op den kop zetten.
Voor den armen Indo-Eropeaan, over wiens achteruitstelling zoo
dikwijls geklaagd wordt, zou de Indische opleidingsschool een
uitkomst kunnen worden en het Leger de eerste instelling kunnen
worden, waar hem een goede toekomst gewaarborgd wordt. De
Indo-Eropeaan heeft uitstekende militaire hoedanigheden, en mis
schien zou aan die Kaderschool nog wat werk moeten worden
gemaakt van schoolonderwijs. Er zouden er dan wellicht nog
velen zijn, die eindelijk leerden inzien, dat het schrijven van een
mooie hand en het slecht copieeren van brieven niet meer het
toppunt van alle wijsheid is.
Laten wij bij het begin beginnen: kader is het eerste, wat wij
noodig hebben bij een grooter leger, want anders kan het wel eens
anders uitkomen, dan de Heer v. D. Weijden meent, n.L, dat het
bouwen van desnoods 20 superdreadnoughts vlugger zou gaan
dan het oprichten van een militie-leger. Zonder behoorlijke in
structeurs is dat Leger een doodgeboren kind.
698