iets verkeerd doet of heelemaal niet kent, is het dadelijk de schuld
van de recrutenopleiding. In verband hiermede en met hetgeen
G.MH.D. zegt dat: „Bij de veldbat0115' behoeven officieren en kader
niet meer als recrutenopleider op te treden, d.w z. zelfs de meeste
en allereerste beginselen der schietopleiding inpompen", verwijs ik
naar hetgeen staat in G.O.I. punt 9. nl:
„De grondslag (gespatieerd S.) voor de militaire vorming
wordt gelegd bij de recrutenopleiding".
Juist! de grondslag voor die militaire vorming, waaruit dus volgt,
dat de militaire vorming zelf met bij de recrutenbataijons, doch bij
de veldbataljons plaats heeft. Laat ons vooral dit niet uit het oog
verliezen, maar steeds indachtig zijn, dat de man niet bij de véld-
bataljons is om te toonen, wat hij kan, maar om er nog veel, ja
héél véél te leeren.
Ik doel hier niet alleen op de schietopleiding, maar op zijne
militaire vorming in het algemeen. Om b.v. nog maar eens even een
greep te doen uit het vele, dat hij nog moet leeren, noem ik het
geven van het eerbewijs, zoowel in het openbaar, als wanneer hij
als schildwacht geplaatst is of in de kazerne. Iedereen, die de
Timoreezen als „recruut-af" gekend heeft, zal hierover kunnen mee
praten. Ter aandikking hiervan en tevens om te wijzen op een
ander punt der militaire vorming, waarop nog veel te weinig acht
wordt geslagen, diene het volgende.
Een luitenant-compagniescom nandant komt de chambree op;
een Timorees, kamerwacht, staat bij den ingang en ziet dit,
blijft onthutst den luitenant aankijken, vergeet echter (of weet
dit niet?), dat hij „in orde" en „staat!" moet roepen.
De luitenant vraagt hem: „nou, misti panggil apa? waarop
geen antwoord komt; de vraag wordt herhaald, met hetzelfde resultaat.
De luitenant vraagt nu: „kapan kowé misti panggil: in orde?" en
nu gaat onzen Timorees een licht op en hij antwoordt: „kaloe KWEE
massoek
Typeerend m i. voor de vorming der menschen, zoowel militair
als anderszins. We hadden hier toevallig te doen met een officier,
die niet blindelings alles op de recrutenopleiding gooide, maar die
zelf bij zijne compagnie heel veel zorg besteedde aan de vorming
zijner ondergeschikten, zoowel kader als manschappen, en dit ook
eischte van zijne minderen; van zijne Timoreezen konden dan ook
heel andere diensten gevergd worden (en met goed gevolg) dan
van die der andere compagnieën. Dit laatste niet bedoeld als iets
persoonlijks, maar als bewijs, dat van Timoreezen wel degelijk iets
756