te maken valt, zij het dan ook, dat er niet zulk goed soldatenma-
terieel in steekt als in den Amboinees bv. en zeker niet als in den
Europeaan; maar lang moeten wij ons ook alle moeite ja, héél
véél moeite en geduld, getroosten en niet ons steeds dekken achter
de recrutenopleiding.
Ook mij is het argument betreffende het premiestelsel bij de „af
levering" van recruten vaak als motief voor de slechte opleiding
genoemd, maar men vergete niet, dat een klasseonderwijzer geen
leerlingen kan afleveren dan, nadat deze een proef van geoefend
heid hebben afgelegd voor den korpscommandant. Punt It G O I.
zegt toch: „Is een kla-se recruten naar het oordeel van den com
pagniescommandant voldoende afgericht om naar de veldtroepen
te kunnen overgaan, dan zal de bataljonscommandant, alvorens
plaatsing bij de veldtroepen te verzoeken, zich van hare geoefend-
he d overtuigen" en dan in de laatste alinea van punt 14, waarop
ik in het bijzonder de aandacht wil vestigen
„Eene klasse recruten wordt bij overgang naar de veldtroepen
zooveel mogelijk bij eene zelfde compagnie ingedeeld".
Uit de eerste alinea bij kt ons dus, dat in de eerste plaats de
C. C. van oordeel moet zijn, dat de klasse voldoende geoefend is.
Dit is m.i. zeer goed mogelijk, temeer, daar hij hiervoor het oordeel
en de toelichting kan inwinnen der bij zijne compagnie ingedeelde -
officieren thierover straks meer bij de encadreering der depot-
bataljons).
Is hij (de C.C.) van oordeel, dat dit niet het geval is, welnu,
dan ook niet voordragen voor plaatsing bij de veldtroepen; is hij
van oordeel, dat dit wel het geval is, dan is ook nog het oordeel
van den korpsct. vereischt, die zich zeer goed hiervan kan overtui
gen en in het negatieve geval de niet geschikte recruten moet
aanhouden en dit ook kan, want in p. 10 G. O. I. staat, dat de
oplei ing der Inl. recruten als regel in 7 maanden voltooid zal
moeten zijn. Het motitf, door G. W. H. D. aangehaald, omtrent
de commissie enz., gaat dus niet op. Bovendien dient hierbij nog
te worden aangeteekend, dat met de woelige tijden der jaren '14,
'15. en '16 velen werden aangenomen en afgeleverd met het oog
op het tekort b:j ons Leger en dus uit den aard der omstandig
heden hunne opleiding veel meer te wenschen overliet, dan anders
het geval zou zijn geweest.
Ofschoon ook ik in het premiestelsel iets minderwaardigs zie,
daar de Europeesche onderofficier zooveel gevoel van plichtsbe
trachting moest bezitten, dat hij ook zonder eene geldelijke be-
757