zoo korten tijd van zeven maanden heeft men hard noodig. Alles moet de man dus tegelijk aanleeren: Ioopen op schoenen, in kleeren, moet zich baden met zeep, zijne kleeren zindelijk houden, zich voeden met geheel anderen kost en de verschillende theorieën en oefenir gen vo'gen. Dit laatste nu sluit in zich een tweeden factor, en een zöö voorramen, dat die in zijn heele verdere militaire loopbaan door werkt, nl het aanleeren van de <V aleische taal De meesten toch kennen, als ze bij het depötbata jon komen zoo weinig Maleisch, dat men zich nog verbaast dat er na die 7 maanden, als ze bij het veldbata'jon komen, nog zöö\ eel is blij ven hangen van het onderricht, dat in een voor hen onverstaanbare taal is gegeven. Daarom zou ik, evenals R. Santosa voor den Javaan, eene vóórop leiding van minsti ns drie maanden willen hebben, waarin den man in de eerste plaats Maleisch werd geleerd en hij vertrouwd werd gemaakt met en gewend aan het vele, dat van hem wordt geëischt, alvorens hij naar de veldbataljons zal overgaan. Gedurende deze 3 maanden worden dan onder de bedrijven door hem geleerd de eerbewijzen, die hij in openbaar en in de kazerne te verrichten heeft, zijne kleeding netjes op te bergen, zijn lichaam schoon te houden, op geregelde tijden zijne maaltijden te nuitigen, kortom, al die kleinigheden, die onmisbaar zijn om van een man, die aan een leven in Gods vrije natuur gewend is, een eenigszins bruikbaar soldaat te maken. Boven alles leg ik hierbij den nadruk op het Ieeren van Maleisch, daar het zonder voldoende kennis \an deze taal niet mogelijk is met eenige kans op succes de verdere opleiding te volgen. Het spreekt van zelf. dat v ooral in deze periode van de instructeurs, officieren zoowel als kader, veel tact en geduld zal worden geëischt om met dien nog ha fwilden om te springen en hem langzamerhand ^e leeren de vele veipliehtingen, die hij als soldaat te vervullen heeft, lief te krijgen en het nutt ge er van in te zien. Straffen, dat m i. bij recruten toch al tot de hooge uitzonderingen moet behooren, komen in deze periode zoo goed als niet voor; door straf worct den man een zekere vrees bijgebracht, voor zijne superieuren vorral, heigeen eene verkeerde werking heeft en oor zaak is, dat hij in zijne officieren en andere superieuren niet ziet menschen, die voor zijne belangen motten waken en hem, hetgeen hij weten moet, zullen bijbrengen, maar een soort politieagenten, die er steeds op uit zijn om zijne overtredingen en te ortkomingen te ontdekken en hem hiervoor te doen straffen. Hieruit volgt direct, dat niet ieder een geschikt kan worden geacht 761

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 51