der Javaansche en ook Timoreesche recruten, die kennis zoodanig is bijgebracht, dat zij met vertrouwen bij den Wapenchef ter in deeling kunnen worden voorgedragen. Nimmer kwamen klachten binnen over onvoldoende vaardigheid van het afgeleverde materiaal, wel werden in den loop der tijden van ter zijde tevredenheidsbe tuigingen gehoord over de kunde en prestaties van de ontvangen afgerichte recruten. Daar het 3de depotbataljon jaarlijks honderden recruten opleidt en overgeeft aan de veldbataijons en nimmer ook maar de geringste grieven over de opleiding werden vernomen, is het duidelijk, dat het a'gemeene afbrekende oordeel, hetwelk de schrijver van het door mij aangevallen artikel meerde te mogen vellen, ongegrond en lichtvaardig genoemd mag worden. De wijze, waarop de recrutenopleiding is ingekleed, maakt het bijna onmogelijk, dat slechte „menschelijke waar" wordt afgeleverd. Wil de klasse overgaan in een hoogere periode, dan moet zij vooraf proeven van bekwaamheid afleggen over het in de daaraan vooraf gaande geleerde. Geraakt een recruut, door verpleging in het hos pitaal, het ondergaan van provooststraf, wegens mindere bevatte lijkheid, of door andere omstandigheden ten achter bij de kameraden van zijn klasse, dan wordt hij onherroepelijk geplaatst in een lagere klasse, hoe onaangenaam de betrokkene dit ook veelal vindt. Vóór de klasse afexerceert, worden de schietboekjes op het korpsbureau bezorgd. Zijn er daaronder, welke blijk geven van mindere schiet vaardigheid der eigenaars, dan exerceeren die eigenaars niet af, maar worden zij door den korpscommandant geplaatst in een jongere klasse, opdat die schietvaardigheid op hooger peil kunne worden gebracht. Het schieten, naast marcheeren voor den infanterist het voornaamste vereischte, is en was altijd een Oi derwerp van aanhou dende zorg van de zijde der korpscommandanten. Is nu de dag van afexerceeren aangebroken, dan behoort, volgens punt 14 van G. O. I., de korpscommardant (1) zich te overtuigen van de geoefendheid der klasse. Natuurlijk bezit deze de overtuiging reeds, immers hij controleerde steeds de oefeningen en zou nimmer het afexerceeren gelasten, als hij wist, dat er aan de bedrevenheid wat ontbrak. Het afexerceeren is dan ook eigenlijk een „vertooning", (1) Niet eene commissie. Het is mij een raadsel, hoe G. W. H. D. er toe komt aan te nemen, dat die commissie in weinig tijd eene massa recruten moet beoordeelen. Volgens Alg. O. 1916, no 40, art. lt,4de alinea, is eene klasse 35 k 40 man sterk. Als regel richt er op één dag maar ééne klasse af, bij hooge uitzondering twee. Dit laatste kwam bij het 3de depotbataljon sinds Oct. 1914 slechis tweemaal voor. 765 I. M. T. 53 1917.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 55