de laatste alinea van 33. Wordt daaraan wel altijd stipt de hand gehouden? Mijn persoonlijke ondervinding is, dat men zich om de schietbo'kjes, die de van het depot afkomstige militairen naar hun nieuwe korps vergezellen, al zeer weinig aantrekt. Ik zeide reeds dat de man, die zijn intrede doet bij de veldtroepen, niet met een geroutineerd soldaat kan worden vergeleken hij moet verder worden opgeleid. De Alg. Order 916, No. 40, art. 12, laatste alinea, en de G 0.1., art. 14, laatste alinea, doen zien, dat een afgerichte klasse zooveel mogelijk bij één zelfde compagnie van één zelfde bataljon worde ingedeeld. Dit is natuurlijk bepaald met het oog op de verdere opleiding, die een logische voortzetting moet zijn van het bij het depot geleerde. En is dit in de praktijk steeds het geval? Zeker, ik kaï mij wel voorstellen, dat een pas afgericht recruut het bij het veldbataljon tegenvalt. Maar zuik een enkelling kan nog geen aanleiding zijn tot aanvallen als die van G. W. H. D. Ik kan mij ook wel voorstellen, dat op den duur bij het veldbataljon de scherpe kantjes der recrutenopleiding afslijten, dat de geestdrift, waarvan ik boven melding maakte, verflauwt, dat een klasse op den duur achteruitgaat. Maar daarvoor dient de recrutenopleiding niet te worden afgebroken; de oorzaak van zulke verschijnselen schuilen bij het veldbataljon zelf. De waarde van den Inlandschen fuselier (ik noem dezen, wijl zijn schietvaardigheid voornamelijk G. W. H. D. naar de pen 'deed grijpen) staat en valt met de waarde van hen, die onmiddellijk boven hem zijn gesteld. Daar men bij een veldbataljon, in tegen stelling met een depot, verplicht is om te roeien met de riemen, die men heeft, spreekt het vanzelf, dat een afgericht Inlandsch recruut na zijn opleidingstijd menigmaal zal komen onder de leiding van personen, die kans z:en om 's mans ambitie aanmerkelijk te doen bekoelen en hem in korten tijd datgene te doen verliezen, wat de vrucht van maandenlangen arbeid bij het depötbataljon was. In derdaad treft men onder ons zoo dikwijls naar dienstexpiratie, op zending naar Nederland en pensioen snakkend kader velen' aan, wier gebrek aan energie op den jongen Inlandschen fuselier ver derfelijk moet werken. Dit kwaad zal zich wel altijd blijven voor doen, en daartegen bestaan m. i. maar twee bestrijdingsmiddelen, nml. nauwgezetter controle en intensiever leiding van de ziide der officieren. Dan zal de balans niet ten nadeele van den Inlander gaan door slaan, en zal het niet kunnen gebeuren, dat een wekelijkscheschietdag 767

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 57