Schrijvers inleiding is misleidend, omdat zij den indruk geeft, dat het stuk zou geven een aanwijzing om op oordeelkundige wijze het streven te bevorderen onze taal van vreemde smetten vrij te maken, te waken tegen overdrijving daarbij om uitwassen te voorkomen. Maar hoe deerlijk bedrogen komt de lezer uit, als de schrijver, bedoeld streven loffelijk noemend, zonder blikken of blozen de volgende woorden bezigt: disciolinair, succes, purisme, decreteeren, officieel, correspondentie, synoniemen, nuance, geïllus treerd, geboycot, term, consequent, (ik noemde de vreemde woorden met een bepaald doel gebezigd, opzettelijk niet) voor alle welke woorden ook de schrijver zelf haast zonder nadenken volkomen gelijkwaardige Nederlandsche woorden had kunnen vinden en ge tuige het stuk zelf, ook hééft gevonden. En 't behoeft niet te verwonderen, dat de schrijver, met zulk een opzet zijn in deze aangelegenheid wel wat wankele voet plaatsend op het zeer hellend vlak van hollandsch dikdoen en starre behoudzucht, al dra laag bij den grond komt Want het is dikdoen van de zich wetenschappelijk-ontwikkeld wanende Hollanders om al wat mooi en goed is, oo in eigen taal, prijs te geven voor pronkveeren van lang niet altijd mooie uitheemsche vogels, eigen gedegen zilver in te wisselen voor 't klatergoud van den buurman. En het is starre behoudzucht, in 't bizonder den ambtenaar eigen, het vreemde waaraan we gewoon zijn niet te willen loslaten voor 't goede, ja zelfs voor 't betere van eigen stam. De geschiedenis (schrijver beziet de zaak van niet minder dan vijfvoudig standpunt) zou dan bewijzen, dat een reeds eerder ge voerde strijd tegen misbruik van vreemde woorden heeft gefaald, door de onoordeelkundige wijze waarop die gevoerd is. Aangenomen Een reden dus om het nu anders, en beter te doen. Maar de schrijver wil de strijd liever opgeven onder de zinspreuk: „Een levende taal laat zich niet dwingen door voorschriften", hoewel juist die onom- stootelijke waarheid een reden te méér moest zijn, óók voor den schrijver, met ons den strijd aan te binden tegen de taal onzer voorschriften, die niet een levende is Want de levende taal wordt gemaakt door heel het volk. En het volk spreekt niet van vivres en fourages, maar van levensmiddelen en paardenvoeder (dat kan de schrijver dagelijks uit de berichten over de toestanden in 't vaderland leeren) en daarom is het zoo goed gezien onze voor schriften, die de levende taal willen dwingen, te zuiveren van woor den en uitdrukkingen, welke het geheele volk als zoodanig niet kent, en bovendien daarvoor betere of even goede heeft. En daar moet het heen. De schrijver stelle zich toch niet op het kinderlijk- eenzijdige standpunt van hen, die meenen, dat de verminkte taal van onze legervoorschriften, leerboeken e. d. de taal is van het Nederlandsche volk, maar hij worde zich ervan bewust, dat bijna al die voorschriften voor o, zoo'n groot deel zijn overgenomen van, bewerkt naar of en dan nog gebrekkig vertaald uit werken van vreemden bodem. 1) En dat, met de beginselen, geest en inhoud, (1) Dit is niet maar een losse bewering van mij, maar een op meer dan één vergadering van de Indische Krijgskundige Vereeniging openlijk 785

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 75