waarmee ze gegeven worden, kan slechts aanleiding geven tot de ontboezeminggoedkoop en gezocht. Spotgoedkoop beteekent nu eenmaal zoo goedkoop als spot. Wellicht is het niet ondienstig dit eens in herinnering te brengen. Weinig beter maakte het de schrijver met de wijze waarop hij de „politiek" in 't geding brengt, welke den onbevooroordeelden lezer de opmerking doet maken: een zaak welke met dergelijke middelen en op zoo'n manier bestreden moet worden, staat er zoo slecht nog niet voor. Maar de schrijver bewijst daardoor weer een in den laatsten tijd naar voren getreden eigenschap van vele zich noe mende Nederlanders, nl. het niet zijn: Nederlander zonder méér, maar vóór of tegen iets anders Ten slotte schrijvers vijfde gezichtspunt: de krijgstucht. Hoogst eigenaardig mag de voorstelling genoemd worden alsof de Koningin zich zou bemoeien met de benamingen van verschillende ambten en ambtsdragers in het leger; waarnaar wij ons dus zouden heb ben te gedragen. Maar, zou ik willen vragen, valt in dat geval de verantwoordelijkheid niet op den Minister, die den wensch tot af wijking van het desbetreffend besluit te kennen gaf. En wien treft dan het verwijt van een vergrijp tegen de krijgstucht? We leven nog altijd onder een grondwettelijke regeering, waarin de ministers verantwoordelijk zijn voor regeeringsdaden. Nog eens wil ik de aandacht vestigen op de boven aangehaalde woorden van Bakhuizen van den brink en erop wijzen, hoe de geschiedenis die reeds in 1840 gesproken woorden heeft bewaar heid (Vlaanderen, Elzas-Lotharingen, Polen, Sleeswijk-Holstein, Zuid-Afrika), dat de taal eens volks is: „het laatste offer, dat de dwingeland van den overwonnene kan vorderen en tot zijne eigene schade dikwijls gevergd heeft". Maar wat doet een zeker deel van het Nederlandsche volk? Dat geeft, wat zijn laatste offer moest wezen, bewust en uit vrije wil reeds prijs, vóór er ook maar een gedachte is aan een dwingeland, die dat offer vraagt. Eén verschijnsel is er echter in deze zaak, dat als gunstig aan vaard mag worden. Het feit nldat zij, die uit onverschilligheid voor hun taal, uit gemakzucht of de bekrompen zucht zich met het doorspekken van woord en schrift met vreemde woorden een wetenschappelijk stempel wenschen op te drukken, de tegenstanders nooit op afdoende wijze d. i. op deugdelijke gronden weten te overtuigen, maar steeds hun kracht moeten zoeken in spot en hoon, in het zélf scheppen van „malle gevallen", in het pogen de anderen belachelijk te maken. Want daarmee bewijzen zij slechts hoe hope loos wankel hun eigen standpunt is En dat verschijnsel geeft mij hoop, dat het niet een vergeefsch beroep zal zijn, dat ik hierbij doe op allen, die het wèl meenen met onze taal, om in woord en schrift haar de eere te geven, die 788

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 78