bende compagnie, dan is het onmogelijk, om in dit drukke tijdvak het
noodzakelijkste op het gebied van zedelijke vorming en deugdelijke
vakkennis te verrichten. En een dergelijke samenloop van omstan
digheden zal zich meermalen kunnen voordoen, is helaas niet
denkbeeldig.
Omgekeerd wekt het noodgedwongen uitblijven van een nadere
opleiding bij zoo'n onderofficier de meening, dat niemand van z'n
meerderen zich iets aan hem laat gelegen liggen: hij voelt zich
niet thuis, niet op z'n gemak, en denkt over niet veel anders na
dan over de vraag: „hoe lang nog?"
Gelukkig zijn niet allen zoo; doch uit bovenstaande categorie
komt die der „kankeraars" voort, een categorie, welke zichzelf en
anderen tot ergernis en last is. En het is jammer te moeten erken
nen, dat de omstandigheden, waaronder ze hier aankwamen (n.l.
het tijdvak v.d groote oefeningen) eenigszins hebben kunnen bij
dragen tot hun „verwording", hoewel het zeer zeker voor het
allergrootste gedeelte aan eigen schuld te wijten is; aan gebrek
aan moreele kracht, aan den wil om de omstandigheden te beheer-
schen.
Het is natuurlijk onmogelijk, dat jonge militieonderofficieren,
die in Holland gemakkelijk tot dien rang bevorderd worden, dade
lijk in alle opzichten zich kunnen meten met oudere beroepson
derofficieren, vooral niet met die van een hun totaal ohbekend
Leger: ze moeten, hier te land aangekomen, een korte doch dege
lijke aanvullingsopleiding ontvangen.
Van een centrale cpleiding kan bij een druppelsgewijze uitzending
natuurlijk geen sprake zijn, ergo moet de opleiding bij de Korpsen
plaats hebben.
Ze moeten, vóórdat ze voor „vol" meetellen en de volle verant
woordelijkheid voor al hunne functies kunnen dragen, een periode
van opleiding ondergaan, waarin ter dege alle reglementen en
voorschriften, voor zoover de kennis daarvan voor hun rang vereischt
v/ordt, met hen worden behandeld, waarin kaderoefeningen met hen
worden gehouden, waarin ze leeren kaartlezen, zich leeren uitdruk
ken in de Maleische taal, waarin ze leeren optreden als onderwijzer
in de S. S., bij voorbereidende schietoefeningen enz. Kortom, zij
moeten worden bekend gemaakt met alles, wat op hun nieuwe
positie, op hun werkkring en hun nieuwe omgeving betrekking heeft.
Voor een zoodanige opleiding leent zich bij uitstek de bovenge
noemde „rustperiode".
Er bestaat gedurende die periode, waarin de troep als regel vóór
825