bevolking en daarvoor moet militie worden gebruikt, in welken vorm dan ook. Met de militie moet een weermacht geschapen worden, die bezield is door het ideaal der landsverdediging! Met de voorstellen van Ov. v. D. W. en Gen. v. HEUTSZvoorde invoering van een gedwongen militie onder de inlandsche bevolking kan Ov. M. zich in het geheel niet vereenigen en hij komt tot een vrijwillige militie, een stelsel, dat zich aanpast aan Indische toe standen, dat het eerst in 1911 door Ov. Kerkkamp is te berde ge bracht, door de staatscommissie van 1912 totaal werd genegeerd en door Ov. v. D. W. hoewel waardeerend wordt afgekeurd. Het stelsel beoogt een militie te vormen, die vrijwillig onder de wapenen komt, een oefeningstijd doorloopt en daarna in reserve overgaat. Als prikkel moeten voordeelen verbonden zijn aan het vrijwillig onder de wapenen komen; zoo moet een capitulantenstelsel worden ingevoerd en worden óverwogen de miliciens gelijk te stellen met Europeanen of liever nog in een latere periode van ontwikkeling van het Indische staatsleven hun alleen het kiesrecht toe te staan voor de te vormen publiekrechterlijke lichamen. Particuliere werk gevers moeten worden aangespoord, bij voorkeur lieden in dienst te nemen, die een militaire vorming achter den rug hebben. Er is echter ook een minder fraaie keerzijde van de plannen van Ov. M., want hij zegt o.a., dat er ook een zekere pressie noodig is om dit stelsel te doen slagen en wijst op de wonderen, die een „zachte drang" in Indië kan uitwerken Zoo zal (ten dreigement mei. gedwongen militieplicht zijn uitwerking op den „zachten drang" tot vrijwillige dienstneming niet missen! Een ambtenaar, in wiens ressort te weinig vrijwilligers opkomen, zal zich daarover dienen te verantwoorden. Voorts acht hij het geen bezwaar, dat de physiek minderwaardigen, die in het leger geen plaats kunnen vinden, ook niet in aanmerking komen voor een gouvernementsbetrekking! En deze met kunstmiddelen gevangen miliciens zullen nu vor men een nationaal leger, gedragen door het ideaal der landsver dediging Ten bewijze, dat een militair instituut als een vrijwillige militie, mits zich aanpassende aan den Inlandschen volksaard, geen her- schenschim mag worden genoemd, stelt de Ov. M. de barisan van Madoera ten voorbeeld. Bij de ontwikkeling zijner denkbeelden omtrent de organisatie der weermacht, blijkt Ov. M. het wederom in tal van opzichten niet met Ov. v.D.W. eens te zijn, o.a. wat betreft de indeeling van 847 I. M. T. 58 1917.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 55