Uitdrukkelijk wordt voorgeschreven, dat een gedeelte van de voorhoedecavalerie steeds voor de rechtstreeksche beveiliging moet worden bestemd. Zal het niet dikwijls voorkomen, dat een detache ment maar zwak met cavalerie is bedeeld en zich nog op dusda- nigen afstand van den vijand bevindt, dat kans op aanraking niet groot is en het dus beter zou zijn, die weinige cavalerie niet te verzwakken door afzondering van een gedeelte voor de rechtstreek sche beveiliging, dus alles te bestemmen voor de verkenning? Het geval zal zich dunkt mij ook wel voordoen, dat maar een cava- leriepatrouille is toegevoegd en die patrouille nuttiger werk zal leveren, indien gebruikt voor de verkenning op korten afstand, dan als cavaleriespits (daarmee dus tevens den veiligheidsdienst ten goede komende). Ik herinner mij oefeningen, waarbij veel van die verkennende cavalerie werd gevergd en waarbij zoowel menschen als paarden zwaar werk hadden. De commandant, die 's morgens met noode zijn cavaleriespits had moeten afstaan, zal zoo'n dag wel meermalen dat gemis gevoeld hebben. Naderhand hoort men dan dikwijls, dat die cavaleriespits het o, zoo rustig had en geen vijand heeft gezien. Natuurlijk, als er aanraking te verwachten is, kan een cavaleriespits veel dienstgn bewijzen, maar nu moet die cava leriespits er steeds zijn en datvdunkt mij niet altijd noodig. Bij den marschveiligheidsdienst van afzonderlijk marcheerende cavalerie vragen wij ons al dadelijk af: Zal het wel veel voorkomen, dat cavalerie afzonderlijk „marcheert"d. w. z. om zich te verplaatsen alleen? Dat zal wel tot de uitzonderingen behooien en zullen in den regel vooruit gezonden verkenningspatrouiles den veiligheids dienst verlichten. Tevergeefs zoeken wij in de punten 175- 177 naar de stelling: Cavalerie beveiligt zich, zoo noodig, door haar snelheid. Voor de beveiliging in front zorgt een kleine spits, voorafgegaan door de voor patrouille (snorpatrouille). De zijwaarts uit te zenden patrouilles, waarover punt 177 (1) spreekt, zullen, hoe snel zij ook werken.de marschsnelheid zeer aan banden leggengevaarlijke terreingedeelten zullen na voldoende beveiliging in front snel moeten worden overges token. Bij den voorpostendienst vinden wij een nieuw hoofdstuk ingelast, n. 1. „Voorpostencavalerie." Als taak van de voorpostencavalerie schrijft punt 233 (1) voor de waarneming van het terrein vóór de beveiligingslijn der infanterie tot op een afstand van ongeveer 5 K. M., verkenning binnen de aangegeven grenzen (dit gebeurt toch reeds bij een goede waarne ming van het terrein), c. q. belemmering van 's vijands cavalerie- verkenning. Dit laatste zal in den regel zwakke voorpostencavalerie wel zeer zwaar vallen. In punt 234(4) vinden wij voorgeschreven, dat met den vijand voeling moet worden gehouden tot deze weer uit de te bewaken terreinstrook is verdreven Dan houdt dus de voeling op? Zoo mogelijk zal dan toch een kleine patrouille die voeling moeten blijven onderhouden, hoewel het natuurlijk zal kunnen voorkomen, dat de sterkte dit niet toelaat. Het komt mij verkeerd voor, zooals punt 234 (4) doet, een „tot hier toe en niet verder" 926

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 60