als met de onderluitenants, breedvoerig het door mij waargenomen verschijnsel besprak, en allen, zonder uitzondering, mijn zienswijze deelden; 2°. het verschijnsel zich ter plaatse voldoende duidelijk vooreen ieder openbaarde; 3°. blijkt uit de opstellen van J. S. en S. wel degelijk, dat er naar verbetering dient te worden gestreefd, terwijl het m. i. niet aangaat zonder meer aan mijne bevoegdheid te twijfelen, zonder van tegen bewijs te dienen. Want een tegenbewijs voor mijn bewering, dat de Timoreesche recruut, gemiddeld genomen, te vlug het Depot verlaat, tref ik in 's schrijvers opstel niet aan. Reeds eerder zei ik, wat door mij onder grondslag wordt verstaan; o.m. dit, dat de man „met vrucht de oefeningen bij de veldtroepen kan volgen". Zij bleken dit maar al te dikwijls niet te kunnen en werkten remmend op het normale verloop der oefeningen. En dat ondervond ook de compagniescom mandant, die hun zijne speciale zorg en belangstelling wijdde, zooals bedoeld door S. Bovendien noemt Schr. in één adem met de Timoreesche re- cruten de Javaansche. Zelf belast geweest zijnde met de africhting van Javaansche recruten, vind ik het minder juist beide landaarden over één kam te scheren. Schoon ik geen driejarige ondervinding heb, blijf ik die meening toegedaan. De heer Scheffelaar treft het niet, in mij juist geen geestverwant van Asymptoot, wat den Javaan aangaat, te vinden. Ik wijs er op, dat ook S. mijne meening schijnt te deelen, waar hij schrijft op blz. 760Veel meer aan bij den ook reeds veel gesmaden Javaan zijn bij hem (Timorees, D de factoren aanwezig, die het moeilijk volgen van het onderricht en het gewennen aan de militaire toestanden ten gevolge hebben". Dat nimmer klachten binnen kwamen omtrent de mindere vaar digheid van het afgeleverde materiaal vooral van dat der laatste drie jaren heeft mij wel verbaasd. Ik hoorde er te Willem I vele en het werd dus noodzakelijk, dat een dergelijke klacht het licht zag en onder belangstellende oogen kwam. Met de zesde alinea van 's schrijvers betoog wordt niets bewezen. Het pleit alleen voor de zorg, waarmede bij dat depötbataljon wordt gearbeid, die alle lof en thans inderdaad van meer bevoegden dan schrijver dezes verdient. Over de schietboekjes schreef Raden Santosa destijds reeds. Nochtans diende ik vroeger onder een chef, die ze wel degelijk inzag en naar het schietterrein deed meenemen. Wij kwamen toen 38

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 40