Mr. J. Meihuisen.
men aan, dat een tweegevecht, als in de wet bedoeld, tusschen
vrouwen onbestaanbaar is.
In Duitschland is het duel bovendien nog speciaal voorzien in de
militaire strafwetgeving, waar extra straffen zijn bedreigd tegen
officieren, die meerderen in rang uitdagen, alsmede tegen de meer
deren, die zoo'n uitdaging, aannemen.
Hel eigendomsrecht op puttees.
Tot 1 November j.l. werden puttees volgens Bijlage A van
Tarief 24 in bruikleen verstrekt. Bij G. B. van 8 September 1917
No. 9 is thans echter zonder dat daarbij genoemde Bijlage A.
vervallen verklaard werd bepaald, dat in den staat, behoorende bij
2 van tarief 24, sub I, „Infanterie", onder het hoofd „Artikelen,
waarvan geen vernieuwing na een bepaald tijdvak verstrekt wordt,
doch alleen dan, wanneer zij buiten schuld van den eigenaar on
bruikbaar zijn geworden", onder meer ook puttees behooren te
worden opgenomen. Tevens is bepaald, dat bij afvoering uit de sterkte
van het Leger puttees behooren te worden ingeleverd en dus niet
het eigendom van den man blijven. Wie is nu eigenaar van de
puttees, m.a.w. behoort een militair, die zijne puttees verkoopt, dis
ciplinair of crimineel ingevolge Art 193 C. L., gestraft te worden?
De krijgsraad te Weltevreden, gepresideerd door een hoofdofficier
der Militaire Administratie, besliste in eerstgenoemden zinMr.
Meihuizen, terzake om raad gevraagd in zijne functie als auditeur
militair, in laatstgenoemden zin Het feit. dat een man zijne put
tees heeft in te leveren, zonder eenige schadeloosstelling daarvoor
te ontvangen, is dan ook niet in overeenstemming met de begrippen
van eigendom, overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek. Art. 570
B. W. bepaalt: „Eigendom is het recht om van eene zaak het
vrij genot te hebben en daarover op de volstrektste wijze te be
schikken, mits men er geen gebruik van make, strijdende tegen de
wetten op de openbare verordeningen, daargesteld door zoodanige
macht, die daartoe de bevoegdheid heeft, en mits men aan de rech
ten van anderen geen hinder toebrengt; alles behoudens de ont
eigening ten algemeenen nutte tegen behoorlijke schadeloosstelling,
ingevolge de wettelijke bepalingen". 1
Art. 574 B. W. luidt: „De eigenaar heeft het recht om de aan
hem toebehoorende zaak van iederen houder terug te vorderen,
in den staat, waarin zij zich bevindt". Hieruit valt te concludeeren,
dat de man is „houder", en niet „eigenaar" van de hem verstrekte
puttees. Nog duidelijker wordt de quaestie, wanneer men opslaat,
wat de wet onder bruikleen verstaat. Art. 1740 B W. zegt te dien
aanzien: „Bruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij
42