Ik geloof niet, dat ik minder menschenkennis bezit dan ieder an der, maar toen ik eens bij uitzondering een viertal jaren met een col= lega samen diende, moest ik bemerken, dat ik zijn karakter eerst goed begon te begrijpen, toen er een drietal jaren van om waren. Hoe mooi dan ook het zou kunnen zijn, indien een van die chefs eens, toevallig een zeer goed menscherfkenner, eenigermate in die individualiteit doordrong en zijn resultaten aan opvolgers kon nalaten, de praktijk leerde anders. De meeste chefs tastten te dien opzichte in den blinde en wat was nu gemakkelijker dan maar klakkeloos over te nemen, wat voor gangers neergeschreven hadden. Had de eerste beoordeelaar zich in min of meer ongunstigen zin over een jong officier uitgelaten, zijn opvolger aarzelde om daarin verandering te brengen. Ja, want eigenlijk goed bezien, kende hij het jongemensch nu niet zoo bij zonder en de vorige beoordeelaar zou dat toch niet neergeschreven hebben, als het niet waar was. Het omgekeerde kwam eveneens voor; meende een chef wel eens een of andere minder goede eigenschap ontdekt te hebben, hij werd geïntimideerd door de serie voorafgaande gunstige beoordeelingen, die misschien alle klakke loos waren nageschreven van de eerste. !k ontken daarmede den chefs eenigen blaam aan te wrijven; het was praktisch onmogelijk een oordeel te geven in zoo korten tijd. Let wel, ik bedoel hier over de individualiteit van den be oordeelde. Dienstprestaties werden dikwijls vrij juist beoordeeld, hoewei ook daarin veel verschil bestaat. Nu de beoordeelaar geen steun meer kan vinden in vroegere verklaringen, is hij ten minste gedwongen, goed met zich zelf te rade te gaan. De chefs van Wapens en Diensten, die wel de beschikking heb ben over vroegere beoordeelingen, zouden kunnen vertellen, hoever dan ook die oordeelen uit elkander loopen bij twee verschillende chefs in kort op elkaar volgende tijdvakken Door deze regeling wordt tenminste het gevaar voorkomen, dat een minderwaardige een doorloopend gunstige beoordeeling heeft en omgekeerd anderen een doorloopend minder gunstige. Sterk op den voorgrond tredende karaktereigenschappen zullen wel door ieder opgemerkt worden Wat nu de leiding betreft, ook daar moet men zich in Indië niet te groote voorstelling van maken. Een promotiegenoot bij het Hollandsche leger diende zeven jaren onder denzelfden kapitein en kreeg daarna nog dienzelfden chef eenige jaren als bataljons commandant. Daar kon sprake zijn èn van beoordeeling èn van leiding. Ik herinner mij twee jonge luitenants in Holland, die beiden voor het eerst geplaatst werden onder een kapitein met zeer strenge dienstopvattingen, waaronder zij beiden een jaar of vijf dienden, en nu er meer dan tien jaren weer zijn voorbijgegaan, is het bij beiden nog, of je dien kapitein hoort spreken. Bij de eerste compagnie, waarbij ik geplaatst werd, diende ik veertien maanden, en had in dien tijd drie compagniescommandan ten, met drie verschillende opvattingen. 44

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 48