toen hij schreef, dat velen om het dagelijksch brood dienst nemen
in het leger, maar dat is volstrekt geen schande, terwijl hij onze
Inl. militairen groot onrecht aandeed, met hen „slecht" te noemen
en daarbij bovendien nog aan te nemen, dat zij ook in het leger
slecht blijven en daar hun kwade lusten niet kunnen bedwingen.
Ik geloof, dat dit laatste aan vele inlanders in de kampoeng vrij
wat moeilijker valt.
Er werd veel gespeeld in de kampementen, dat is waar; maar
zeker niet minder in de kampoeng en overal elders. Het viel te
betreuren, dat wel eens enkele korpscommandanten zoo inconsequent
waren, waar het de bestrijding van het drank en het speelmisbruik
gold; maar thans is hieraan bij A. O. van dit jaar no. 48 een einde
gemaakt en steekt deze nieuwe bepaling zeer gunstig af bij het
gebrekkige art. 2 (9) van het politiestrafreglement voor Inlanders.
Veel is er destijds te doen geweest over het artikel „Kromo buiten"
maar dit artikel kon door geene Inl. militairen gelezen worden; thans
wordt hun de opmerking, dat zij „orang djahat, kelekoeannja boesoek"
zijn, tot ontspanning te lezen gegeven De ontstemming hierover
onder de niet-Eur. militairen is groot en heeft mij toevallig bekend
gemaakt met dit boekje, dat ongetwijfeld aan de aandacht der
militaire autoriteiten is ontsnapt, en er mag met redelijkheid worden
aangenomen, dat het t. g. t. uit de militaire kampementen zal
verdwijnen.
De commissie voor de volkslectuur zou goed doen met dit deeltje
in den huidigen vorm erug te nemen en aan haar streven om de
indiensttreding van meer welgestelde inlanders te bevorderen, een
handiger in niet zoo kwetsende vorm te geven.
Sidikalang, Nov. 1917.
S. Tulp,
Eerste-Luitenant der Infanterie.
52