Ik heb me dan ook vaak afgevraagd, wat er in oorlogstijd van de grasvoorziening door de Intendance terecht moet komen, vooral wanneer de krijg wordt gevoerd in het ongunstige jaargetijde (den Oostmoesson) en in een grasarme streek, bijv. Noord-Soerabaja, waar bij de brigademanoeuvres van 1917, na een zorgvuldige voor bereiding en met alle mogelijke medewerking van het Civiele Be stuur, het voor de zonder treinen geformeerde brigade benoodigde met moeite werd bijeengebracht. Van een voorafgaande -bestelling is dan geen sprake meer De troepen komen in bivak aan en eeni- gen tijd later moet het benoodigde gras zijn gesneden. De bevolking is wellicht voor een groot deel uit het operatieterrein verdwenen, zoodat slechts weinig tot werken in staat zijnde mannen door de hoofden aan het grassnijden kunnen worden gezet. Bovendien, wat baat het in een streek, waar nagenoeg geen gras te vinden is? Van aanvoer van achteren met auto's (zie noot 2 op blz. 8 van het Verplegingsvoorschrift) is ook al weinig heil te verwachten. In de eerste plaats is het de vraag, of dat, gelet op den afstand van de streek, waarvan het gras moet worden betrokken, mogelijk is, maar bovendien laat een buitengewoon volumineus artikel als gras zich niet gemakkelijk vervoeren. Zelfs aanvoer van hooi in gepersten toestand levert nog moeilijkheden op. Dienaangaande lezen we o. a. op blz. 31 van het boekwerkje van Paul Schneider „Die Verpflegung des Feldheeres" het navolgende: „Bei Nachschub werden Heu und Stroh nicht mitgeführt; es ist also in der Regel nur mit Hafer oder anderem geeigneten Körnerfutter zu rechnen. Selten ist eine Nachführung von Rauhfutter in gepresz- ten Ballen möglich". Zelfs van de verstrekking van hooi, in plaats van gras, is geen afdoende verbetering te verwachten, indien daaraan niet tevens een vermindering van het te verplegen aantal dieren gepaard gaat, terwijl ook de padivoorziening nog lang niet zoo eenvoudig zal blijken, vooral niet in streken, waar nagenoeg geen onbenaalde padi voor komt, zooals o. a. in Oost-Java het geval is. Ik zal me echter tot het gras bepalen en, om de zaak niet te ongunstig voor te stellen, aannemen, dat de helft van de behoeften voor een met een automunitietrein en autoverplegingstrein uitgeruste normale brigade plaatselijk verkrijgbaar is en dat alle paarden dooreengenomen aan een dagration van 20 K. G. voldoende hebben. Dagelijks zou dan toch nog, bij een sterkte van ruim 1500 paarden, ruim 30000 K. G. gras van achteren moeten worden aangevoerd. Een bakauto laadt niet meer dan 400 K.G. 72

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 14