Eenige berekeningen uit de
5pringsioïfechnieb.
Alvorens te kunnen bepalen, of een explosiefstof zal kunnen beant
woorden aan een zeker doel, is het noodig een overzicht te hebben
van de grootte der eigenschappen, waaraan een ontplofbare stof
zijn brisante werking ontleent.
Allereerst heeft men een indeeling in twee klassen, n. 1.
a. de springstoffen als schietkatoen, enz.
b. dynamiet, pikrinezuur, trotyl, enz.
De eerste groep kenmerkt zich door de eigenschap voor onmid
dellijke ontsteking vatbaar te zijn, de tweede heeft om tot detonatie
over te gaan een krachtigen inleider noodig, als knalkwik, loodstik-
stof, enz.
De ontleding van schietkatoen is volgens Berthelot een snelle
verbranding (inwendig), welke door stijging der druk zeer beïnvloed
wordt (een verbranding is het feitelijk niet); terwijl bij de springstoffen
der tweede klasse door de kinetische energie van den inleider langs
adiabatischen weg zulk een warmteontwikkeling en temperatuur
stijging ontstaat, dat de zgn. kritische verbrandingssnelheid wordt
overschreden.
Uit chemisch oogpunt maakt men de onderscheiding in de meerdere
of mindere stabiliteit.
Het karakteristieke eener springstof schuilt in de ontledingssnel
heid, bij brisante stoffen de detonatiesnelheid genoemd. Het ver
schil in detonatiesnelheid leidt weer tot de verdeeling in schiet- en
springstoffen. Een nauwe grens is niet te trekken.
Salpeterkruit heeft een ontledingssnelheid van 200 tot 300 M.
per sec., de dynamietspringstoffen hebben een detonatiesnelheid
van 4000 tot 5000 M. per sec. en de zeer brisante springstoffen
van 8000 tot 9000 M.
Om een goed inzicht te krijgen in de werking eener brisante
stof, zijn de volgende factoren in beschouwing te nemen:
1° de ontwikkelde gasmassa,
2° de hoeveelheid vrijkomende warmte,
61
I. M. T. 5 1918.