Oüerzicbt uan Ilederlandsche fflilitaire
Tijdschriften.
Militaire Spectator No. 10.
In een zeer lezenswaardig artikel „Het zelfstandig handelen der
onderbevelhebbers" behandelt Kapitein C. C. de Gelder dit oude
thema, dat echter altijd even frisch blijft.
„De uitgebreidheid van een oorlogstooneel, de geweldige troe
penmassa's, die daar optreden, maken het reeds ondenkbaar, dat er
één persoon zou bestaan, die middels zijn staf, alles regelde
„Decentralisatie, aangevuld door initiatief", is daartoe noodig.
„Initiatief in het algemeen is de oordeelkundige wilsuiting van
den ondergeschikte, waarmede hij tracht te handelen in den geest
der bedoelingen van den chef".
„Slechts de hoogere discipline, de actieve gehoorzaamheid der
onderbevelhebbers verzekert in oorlogstijd het succes; de passieve
heeft afgedaan."
Met verschillende voorbeelden uit de krijgsgeschiedenis toont
schrijver de juistheid van de aangehaalde zinnen aan. Natuurlijk
moest bij het geven van die voorbeelden een volledig overzicht
van den strategisch en tactischen toestand achterwege blijvenmo
gen zij daarom de lezers opwekken tot uitvoerige bestudeering van
de besproken gebeurtenissen!
Initiatief is zeker onontbeerlijk om militaire operatiën tot een goed
einde te brengen, doch men vergete niet, dat het aankweeken van
initiatief met voorzichtigheid en oordeel dient te geschieden, wil
het niet leiden tot ongehoorzaamheid
Laat de opleiding zoodanig zijn, dat het ui vallen van eenige
schakels geen verwarring sticht, dat de bevelsuitvaardiging aan
duidelijkheid niet te wenschen overlaat, dat ieder gewend is een
bevel te gehoorzamen, dan zal het initiatief van zelve aanvullen,
wat de leider niet kon voorzien. De wil van dezen blijve in alle
gevallen het richtsnoer van de handeling!
Kapitein Preij verdedigt zijn door Kapitein Froger aangevallen
artikel „De inrichting eener stelling, die frontaal moet worden
aangevallen" (Verg. No. 7.).
In een artikel over „Gemeenschapsloopgraven" bepleit de Eerste
Luitenant-Adjudant de Vries het aanleggen van rechte stukken in
de gemeenschapsloopgraven van liefst langer dan 23 M., den
129