Uit den aard der zaak is dus het detachement Tjibitoeng eerst en alleen den 25sten in gevecht gekomen. Het verloop van het ge vecht was echter weinig geschikt om het gebruik der artillerie tot zijn recht te doen komen. Het schijnt, dat men door den plotseling opdringenden vijand min of meer verrast is geworden, waarop door den A. B. aan den A. C. van het det. Tjibitoeng order gegeven werd zoo spoedig mogelijk in stelling te komen in een door hem aange geven kampongcomplex en het vuur te openen op de over een sawahvlakte naderende vijandelijke infanterie. De artillerie was in haar geheel ingedeeld bij de hoofdmacht; de stelling werd ingenomen in den zuidrand van het bedekte terrein bij Sitoe Selan, terwijl de vijand deboucheerde uit Tjiteureup kaler, in den noordrand waarvan ook vijandelijke infanterie was opgesteld. Daar nu het detachement plotseling in de verdediging werd ge drongen en dus snel handelen en het nemen van zeer eenvoudige maatregelen geboden waren, valt over het gebruik der artillerie wei nig te zeggen, en kunnen we gerust aannemen, dat het beste gedaan is, wat voor het oogenblik te doen was. Eén belangrijke vraag dient echter gesteld te worden: is het te verantwoorden, zijn heele artilleriemacht, en dat wel artillerie zonder schilden, in een randstelling in batterij te brengen op 500 M. van een hevig opdringenden vijand? Deze belangrijke vraag doet zich in onze zwaar bedekte terreinen, die steeds aan verrassing blootstellen en bovendien slechts kleine schootsvelden bieden, herhaaldelijk voor. Bij manoeuvres is daar voorzeker niets tegen; de drang, om te genover den aanval zoo spoedig mogelijk een groote gevechtskracht te ontwikkelen, leidt er alleszins toe de geheele artillerie ten spoe digste in het brengen. Een bevelhebber, wien dit gelukt, zal zelfs als regel wel denken een kranig stukje te hebben uitgehaald. Maar als „het moordend lood" nu eens over de vlakte giert? Daar, waar de artilleriestelling zal komen, ligt ook de infanterielinie. De opdringende vijand zal weldra een welgevoed vuur daarop afgeven; straks zullen zich de mitrailleurs daar wel bijvoegen, om van het artillerievuur nog maar te zwijgen. Denk U er maar eens goed in, wat er gebeuren zal, als een heele afdeeling artillerie, met al haar rompslomp aan paarden en menschen, die zich voorloopig niet dekken kunnen, zich in die hel van vuur begeeft. Stel U eens voor, dat hier en daar paarden vallen, waardoor de beweging stopt en alles nog veel kwetsbaarder wordt, waardoor de stukken ten slotte zeer moeielijk in batterij zijn te brengen. Stel 150

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 18