U voor, dat dit in stelling brengen gelukt, dat het vuur geopend wordt. In een randstelling blijft de plaats van de artillerie niet lang verborgen en weldra zal zij een hevig vuur tot zich trekken. Laten wij zelfs aannemen, dat de artillerie niet in randstelling stond, (aangezien ik daaromtrent geen absolute zekerheid heb), doch dat de schootsafstand, zooals de A. C. rapporteerde, hoogstens 9C0M, bedroeg. Dan nog kunnen wij aannemen, dat de artillerie zulke enorme verliezen zal lijden, dat de vraag zeker gewettigd was: is dat te verantwoorden? En dan nog moeten we de vraag stellenals de infanterielinie even wijkt, zal de artillerie dan niet in haar geheel in handen des vijands vallen Ik geloof, dat de troepenbevelhebbers zich deze vragen wel eens ernstiger voor oogen mogen stellen dan tot nu toe meestal geschiedde. De meest gevaarlijke staaltjes heb ik op dat gebied zien vertoonen. Het antwoord op de gestelde vragen wordt beheerscht door den volgenden factor: is de toestand zoo kritiek, dat ik al mijn artillerie desnoods ten offer moet brengen? Luidt het antwoord hierop neen, dan is het zoo dicht op de vijandelijke infanterie in werking brengen van onze artillerie te ver- oordeelen. In dat geval zal men moeten beginnen te vertrouwen op de groote afstootende kracht van infanterie- en mitrailleurvuur, om meer achterwaarts gelegen en veiliger stellingen te zoeken. En acht men het in werking brengen van artillerie onvermijdelijk, laat men dan beginnen met slechts een gedeelte in te zetten, hier b. v. de Ktl.-sectie, die als aangewezen is voor het vuur op infanterie. Het is mijn overtuiging, dat scheidsrechters nog veel te weinig weten te beoordeelen, welke uitwerking het vuur eigenlijk heeft, hetzij dan artillerie-, infanterie- of mitrailleurvuur. Lezen we nu in het Verslag, wat er later gebeurde: „Ook de ar tillerie veranderde van stelling en kwam in batterij nabij den Z. rand van Tjireuteup kaler, 500 M O. van den weg, waarbij de batterij V S. zoodanig onder vijandelijk mitrailleurvuur geraakte, dat zij haar gevechtskracht grootendeels inboette." Ziehier de zeer levendige illustratie van hetgeen ik hierboven zeide. Deze zaak acht ik reeds van zooveel belang, dat ik het overige liever buiten bespreking laat. En hiermede heb ik het eind van mijne beschouwingen bereikt. De mij ten dienste staande gegevens heb ik zoo getrouwelijk moge lijk benut en weergegeven. Mocht ik de gebeurtenissen hier of daar 151 1. M. T. 10 1918.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 19