(2) en (3). Naderen het terrein van een „gro ndslag opleiding".
Het gestelde is overigens vo'komen waar.
Bij de opleiding in vredestijd beoefene men meermalen het uit
voeren van marschen, zoowel in vereeniging met andere oefeningen,
als „zuivere marschoefer.ingen", hoe vervelend het laatste ook soms
moge zijn.
Het kunnen afleggen van groote marschen onder moeilijke om
standigheden (hitte b. v.) is meer nog een quaestie van „moreel
dan van „physiek".
Hadden de achterblijvers wat meer „moreel", dan zouden ze tot
hun verbazing merken, dat ze het doel best konden halen.
En dit „moreel" wordt o. m. bevorderd door hen in vredestijd
in „het afleggen van groote afstanden zonder meer" te oefenen, hen
de „verveling" te leeren overwinnendergelijke marschen komen in
den bewegingsoorlog veelvuldig voor en is de man in vredestijd
daaraan niet gewend, dan kan zijn „moreel" ze niet verduwen.
Ergo in vredestijd herhaaldelijk „marschoefening sadja" met me-
dedeeling aan den troep: We zijn hier en moeten dan en dan daar
en daar zijn.
Aangeteekend zij nog, dat het aanbeveling verdient den troep te
wennen aan het zeer snel afleggen van niet te groote afstanden
(b. v. 5 a 10 K.M.).
Naar men ons mededeelde, wordt zulks thans in Holland beoefend
en is men er daar in geslaagd alsdan 7 K M. per uur af te leggen.
Voordeelig is een en ander o.a. bij kust- en rivierverdediging
(4). Ook in verband met het vorenstaande, komt het er vooral op
aan den moed er in te houden („moreel" en nogeens „moreel").
Dit is een in deze alinea thuis hoorende taak van officieren en
verder kader (gegradueerden?), welke taak gerust wat uitgesponnen
had mogen worden (opwekken tot zingen, een opwekkend woord,
een paar vrijwillige muzikanten met een fluit b. v.).
(5). Dus in vredestijd wennen aan groote hitte en dorstin oor
logstijd: vroeg den marsch in (zie ook punt 55).
Punt 48(1). achter „marschtucht" ware te stellen „doch vooral van
een opgewekten geest" (dit is altijd het allerbeste tuchtmiddel).
(2). Ad c. Het marcheeren naast den staart achten we een uitste
kende bepaling, ook voor de Cavalerie.
Men lette maar eens op, hoeveel beter de man loopt, rijdt
enz, als hij den toezichthoudende achter zich weet, en
hij dezen niet in 't vizier kan krijgen.
Ad e. Eindelijk „de opgewekte stemming" in een verloren hoekje!
176