Daarna vult hij op commando van den baancommandant het
magazijn, neemt daarna uit zich zelf de vereischte houding aan
en maakt vaardig. De officier noemt daarna de afwijking. Daarna
repliceert de schutter met het noemen van het mikpunt, al dan niet
met wijzen op hulpdoelschijfje. Na al deze onderhandelingen staat
de schutter c. q. op, hangt het geweer aan den schouder, treedt
enkele passen terug, stelt zich op de piaats rust, neemt de houding
aan, zoodra aangewezen is, noemt het trefferresultaat, wacht de
mededeeling van den aanteekenaar af (dit laatste wachten kan 10
minuten zijn, zooals ik hieronder zal aantoonen).
Wel, mijn bedoeling is niet hatelijk te zijn.
Ik wensch dus niet in overweging te geven, dat de man nog
hebbe te noemen: zijn aantal genulde grijsgroene pantalons, den
barometerstand, den leeftijd van zijn jongste kind en de schijnge
stalte van de maan, doch wel wensch ik er op te wijzen, dat op
bovenomschreven wijze de oefening zal verloopen met eene zeer
betrekkelijke snelheid.
Het noemen van het Stb. No is meestal, dat van de te schieten
oefening, afstand, schiethouding, mikpunt en premie-eisch altijd over
bodig.
Voorts vuile de man zijn magazijn, neme hij de schiethouding
aan, vure en sta op op commando van den officier. Waarna hij
(in de houding alzoo) het trefferresultaat noemt. De aanteekenaar
zegt: „Voldaan of niet voldaan" en in het kampement rekent de
br. ct. de premie uit, later nagezien door den S. Ct Eens per
maand wordt premie uitbetaald. De laatste alinea van 56 diene
te vervallen.
Zie voorts IX
VIII. Mikpuntbepaling.
Zoo noodig houde men, vóór de eigenlijke schietoefening begint,
met de verzamelde militairen der baan een kleine bespreking n. a. v.
de mikpuntbepaling, in 66 bedoeld. In deze wordt, behalve van
een mikpuntbepaling, bij den aanvang der oefening nog van eene
tweede (enzgesproken, n. 1. telkens, wanneer weersinvloeden
daartoe noodzaken. Berekeningen verwacht op grond van het bepaalde
op blz. 8 onderaan) Aanhangsel, toonen aan, dat bij onze school-
schietoefeningen alleen rekening zal zijn te houden met „zijdeling-
schen wind" (blz. 9 Aanhangsel).
193