dat bij beschikking van den Minister van Oorlog van 13 Augustus
1915 een commissie werd ingesteld „ten einde de Regeering in te
lichten omtrent de werking van het dienstvak der (Nederlandsche)
militaire intendance".
Aanvankelijk ging er onder de intendance-officieren een storm
van verontwaardiging op en de zonderlinge wijze, waarop bedoelde
commissie in den aanvang aan haar taak ütvoering gaf er werd
o. a. een advertentie in de bladen geplaatst met oproep van een
ieder, die meende ter zake iets te kunnen mededeelen vestigde
onwillekeurig den indruk, alsof de intendance aan den schandpaal
moest worden genageld. Wijl het echter algemeen bekend was, dat,
indien de intendance al hier en daar in haar taak was tekort gescho
ten, zulks in hoofdzaak was toe te schrijven aan een veel te be
krompen formatie en overigens aan onvoldoende voorbereiding, waar
voor echter niet de intendance zelf, doch meer der regeering een
verwijt moest worden gemaakt, was het reeds toen te voorzien, dat
voor het korps intendanten in dit opzicht geen vrees behoefde te
bestaan en dat, integendeel, het onderzoek der commissie, waarbij
ook de toestanden omtrent positie, formatie en aanvulling var het
korps aan het licht konden worden gebracht, voor de Nederland
sche intendance niet anders dan verbetering zou kunnen brengen.
Gegeven de samenstelling der commissie, waarin, onder voorzitter
schap van Prof. Drucker een achttal hoogstaande, in elk geval ge
heel onbevooroordeelde personen zitting had, w. o. Mr. Dr. A van
Gijn, die sedert reeds een, zij 't ook kort, ministersschap achter
den rug heeft, en Prof. Mr. Dr. A. A. H. Struijken, lid van den Raad
van State, kon een grondig en onpartijdig oordeel worden verwacht.
De commissie heeft volgens eigen verklaring van alle militaire
en andere autoriteiten de meeste bereidwilligheid ondervonden en
haar in het vorig jaar gereed gekomen verslag bevat dan ook
tal van leerrijke gegevens en beschouwingen, waaronder vele, die
ook voor ons leger van waarde zijn. Mij voor het oogenblik bepa
lende tot een bespreking van de voostellen omtrent de aanvulling
van het korps intendanten, kom ik wellicht later op andere onder
werpen van het verslag terug.
Voor wat betreft de keuze van de aspiranten voor de intendace,
is de commissie van oordeel, dat deze dient te geschieden „uit alle
wapens èn uit de militaire administratie". (1).
„Het moet toch van groot belang worden geacht", zoo luidt het,
1) Cursiveering van den schrijver.
205