Ook thans nog is het niet goed mogelijk om zonder een dosis
bureauervaring, in vorigen dienst opgedaan, trots een driejarige
speciale opleiding aan de hoogere krijgsschool, zich thuis te gevoe
len in de steegjes en kronkelpaden, die tezamen het paperassen-
doolhof der Indische intendance vormen. De opleiding aan den in
tendancecursus moet, ook al omdat zooveel vakken dienen te wor
den gedoceerd, zich bepalen tot de hoofdlijnen. Zij is een hoogere
vorming van den officier en kan er bezwaarlijk op gericht worden
om den aspirant-intendant te maken tot een geroutineerd bureaulist,
welke eigenschap, zooals gezegd, ook voor den tegenwoordigen in
tendant, al zouden velen anders willen, nog steeds een vereischte is.
Teekenend voor den toestand is wel de omstandigheid, dat bij
tekort aan intendance-officieren, er blijkbaar niet aan gedacht wordt
in de vacatures te voorzien door detacheering van daartoe genegen
officieren der wapens, die daarvoor bijzonderen aanleg gevoelen,
liefst natuurlijk van ex-leerlingen van de H. K. Sch., tot welk middel
art. 6, punt 7, van het K. B. in Stbl. 1917, No 404, de gelegenheid
geeft. En toch mag men m. i. van een troepenofficier voor de inten
dance veel meer verwachten dan van de kwartiermeesters, waartoe
men niettemin in zulk een geval steeds zijn toevlucht neemt.
Dat onder zoodanige omstandigheden bezwaarlijk pogingen van
officieren der wapens zijn te verwachten om via den intendance
cursus intendant te worden, ligt wel voor de hand. Een tweetal
officieren, die het hebben bestaan de hindernissen op den inten-
danceweg voorbij te komen, heeft moeten ondervinden, dat zulks
boven hun, nu laat ons zeggen: krachten ging.
Dat is te betreuren, temeer omdat geen enkele aanwijzing bestaat
voor de verwachting, dat hierin verandering ten goede zal komen.
De Mil. Adm., met een tamelijk gering aantal officieren, is niet in
staat geregeld voldoende stof te leveren aan aspiranten, aan wie
vrij hooge en zeer uiteenloopende exameneischen moeten worden
gesteld. Bovendien is zij, zooals hiervoren werd opgemerkt, juist
het dienstvak, dat met den troep slechts geringe aanrakingen heeft
en dus, veel minder dan de officieren van de wapens, op de hoogte
is van de nooden en behoeften van den soldaat, de eischen en de
verplegingsmoeilijkheden bij den troep. Jammer voor de intendance,
maar meer nog: jammer voor het geheele leger, dat er aanspraak
op heeft in de intendance een grondig en alleszins bevoegd beoor-
deelaar van vele zijner eerste belangen te vinden.
Het vorenstaande is geenszins bedoeld als gebrek aan appreci
atie van de tegenwoordige intendanten. Integendeel, men kan veilig
207