aannemen, dat zij naar beste krachten zich aan hun taak geven.
Even waar is het, dat zij, overstelpt met werk, een groot deel van
hun vrijen tijd daaraan moeten opofferen; de staaltjes van „hard
labor", die de buitenstaander bij manoeuvres te aanschouwen krijgt,
vallen in het niet bij hetgeen van den intendant als bureauman
wordt geeischt.
Met ijver en toewijding komt men echter niet steeds, waar men
wezen wil: Pour savoir une chose, il faut l'avoir apprise.
Onder de intendanten treft men wel officieren aan, die dit gemis
aan bekendheid met den troep en zijn practische behoeften gevoe
len en een zoodanige zelfkennis zou eigenlijk tot verbetering
moeten leiden. Zij, die in den tijd der vele expedities op Atjeh, Boni
en elders daaraan hebben deelgenomen, hebben trouwens, hoewel
eenzijdig, eenige ervaring bij den troep opgedaan. Hoe dit echter
ook wezen moge, de algemeene geesi bij de intendance en de op
vatting van haar taak is m i. nog steeds een verkeerde. Men hecht
te veel aan papier, geeft zich te veel aan arbeid, die zonder gevaar
aan minder wetenschappelijk en technisch opgeleid personeel kan
werden opgedragen, staart zich als bureauman blind op zaken, die
voor den intendant van slechts betrekkelijk belang zijn; kortom.de
intendance staat nog steeds in het teeken der paperassen, draagt
nog steeds den stempel van de vorige positie der officieren en haar
arbeid is niet voldoende in overeenstemming met de speciale vor
ming aan de hoogere krijgsschool. Wat eenvoudig en klaar moest
wezen, is ingewikkeld en onduidelijk; wat als hoofdzaak moet ge-
den, wordt niet als zoodanig beschouwd.
Deze omstandigheden zijn de voornaamste reden van de onvol
doende aanvulling der intendance, vooral met officieren van de
wapens. Intusschen zij er op gewezen, dat in de laatste jaren de
lust om intendant te worden ook bij de kwartiermeesters niet bui
tengewoon groot is geweest. Vermoedelijk stellen ook dezen zich
iets anders voor van de intendance of zien zij eigenlijk niet goed
in, waarom daarvoor een niet gemakkelijk en veel omvattend exa
men noodig is, gevolgd door een driejarigen, onvoordeelingen stu
dietijd in Nederland.
Zijn er andere factoren, die als een prikkel tot toetreding kunnen
worden beschouwd, de appreciatie, het aanzien zoo men wil, van
de intendance Nu, ik wil hierop alleen maar antwoorden, dat, gere
kend naar de uitkomsten, dit niet het geval schijnt te zijn. Zeker,
men heeft de intedance te paard gezet in letterlijken zin alleen,
208