geen betrekking heeft zoowel op de kleeding, uitrusting en voe ding, als op alle andere verplegingsbehoeften. Ik wensch hier den lezer uit te noodigen om vooral mijn hier onder aangegeven gedachtengang te volgen en wel om te voor komen, dat hij onwillekeurig gaat denken aan: eischen uit Neder land, openbare aanbestedingen, onderhandsche inschrijvingen, aan- koopen uit de hand, gewestelijke magazijnen, gewestelijke tevens garnizoenskleedingmagazijnen, garnizoenskleedingmagazijnen zonder meer, magazijnsverantwoordingen, restantstaten, enz. enz., allemaal wel is waar heel belangrijke zaken, maar welke niettemin eerst in de tweede plaats komen. In mijn uiteenzetting zou de gedachte daaraan het overzicht op het geheel slechts vertroebelen en de hoofdzaak op den achtergrond dringen. Wat n. 1. voor de behoorlijke uitvoering van dit gedeelte van de intendancetaak in de eerste plaats noodig moet worden geacht, is uitgebreide en degelijke kennis van de voortbrenging van alle artikelen, ook van die, welke, hetzij omdat ze de voorkeur verdienen boven de reeds in gebruik zijnde artikelen, hetzij voor het geval deze mochten gaan ontbreken, daarvoor in de plaats zouden moeten of kunnen komen. Deze kennis, die zich niet behoort te bepalen tot onzen archipel en Nederland, doch tevens die der ons nabijgelegen landen dient te omvatten, vereischt een diepgaande studie van den handel en de nijverheid en niet minder van de bestaande handelsvormen en gebruiken, zoowel als bekendheid met de voornaamste vertegen woordigers, opdat alle aanrakingen en transactiën met den handel voor de wederzijds betrokkenen zonder chicanes en teleurstellingen kunnen verloopen, omdat bekendheid en kennis de grondslagen vor men voor wederzijdsch vertrouwen en wederzijdsche waardeering. Op het oogenblik heeft de intendance daarvoor geen tijd. Voor dezen arbeid, waarbij voor zooveel mogelijk dient te worden geprofiteerd van de kennis van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel en de daaronder ressorteerende organen, hetzij door kennisneming van daarvoor in aanmerking komende publicaties hetzij door onderlinge gedachtenwisseling, is, zoo zal men mij wellicht willen opmerken, een speciale froepenervaring geen vereischte en ik zal dat gaarne beamen. Men schrijve mij dan ook niet de bedoeling toe om de officieren der M. A. van de intendance uitgesloten te zien. Niets is mij vreemder dan dat en, zooals kan worden opgemaakt uit de in den aanhef van mijn geschrift geplaatste stelling, is het alleen mijn streven er op te wijzen, dat een volkomen eenzijdige samenstelling van ons dienstvak, zooals steeds het geval is geweest, 215

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 89