kunnen leiden. Daartoe is heel wat meer noodig, dat slechts
kan worden verkregen door diepgaande studie. Wordt nu de
eisch van bekwaamheid in het houden van dergelijke oefeningen
niettemin gehandhaafd voor den rang van majoor, en ook de
hand daaraan gehouden, want daarop komt het aan, dan zal
het onvermijdelijke gevolg daarvan zijn, dat een groot aantal
kapiteins voor dien rang zal moeten worden afgewezen. En dat
zou in de toekomst ongetwij eld zoo blijven, want er bestaat
geen enkele grond voor de verwachting, dat in dit opzicht het
gemiddelde peil van het officierskorps noemenswaard de hoogte
in zal gaan, wijl de aanvulling van dat korps wel altijd in hoofd
zaak op de middelmatigen zal aangewezen blijven. Immers, is
het op zichzelf al niet aannemelijk, dat juist het leger de in
tellectueel beste krachten tot zich zou trekken, de materiëele
positie van den Indischen officier is waarlijk niet zoo schitte
rend, ook niet in de h'oofdofficiersrangen, dat men zich met de
hoop zou mogen vleien, dat vooral de verstandelijk meest ont
wikkelden bij de beroepskeuze aan de officiersloopbaan de
voorkeur zullen geven. En waar de kans op het bereiken van
de hoogste rangen toch al uitermate gering is, is het te ver
wachten, dat de toeloop naar het leger, welke nu reeds veel te
wenschen laat, nog aanmerkelijk zal dalen, wanneer de kans
op het bereiken van de lagere hoofdofficiersrangen geringer
wordt. Men zal dus goed doen zich te matigen en aan den
gemiddelden majoor en luitenant-kolonel geen hoogere eischen
te stellen dan noodzakelijk zullende men zich bij de beoor
deeling van dit noodzakelijke vooral niet moeten laten leiden
door fraaie leuzen, maar een open oog moeten houden voor de
nuchtere practijk, die zegt: voor wat, hoort wat!
Wanneer men voorts bedenkt, dat het leiden van tactische oefe
ningen op de kaart een kunst op zichzelf is, welke slechts betrek
kelijk weinigen verstaan, dan zijn er redenen te over, den dienaan-
gaanden gestelden eisch voor den rang van majoor te laten vallen.
Om gelijke redenen zouden we dien eisch ook voor den rang
van luitenant-kolonel losgelaten willen zien en alleen gehandhaafd
voor het verkrijgen van de geschiktheid voor den kolonelsrang.
Het bovenaangevoerde geldt in ongeveer gelijke mate ten aan
zien van den eisch van bekwaamheid in troepenaanvoering.
256