commandanten, de taak, welke zij hebben te vervullen bij de handhaving van het Nederlandsche gezag, zoowel tegen aan randing van buiten als tegenover de inheemsche bevolking, geeft aan hunne positie, ook tegenover de gewestelijke be stuurshoofden, eene beteekenis, waarvan het gewicht herhaalde lijk is gebleken en telkens weer opnieuw blijkt. Een en ander stelt zekere, niet te laag te schatten eischen aan karakter en algemeene ontwikkeling, aan wel e de gemiddelde majoor niet behoeft te voldoen, In verband hiermede schijnt het ons voor de hand te liggen, de geschiktheid voor den rang van luitenant kolonel afhankelijk te stellen van de toekenning van de ge schiktheid voor het vervullen van een militair commando als bovenbedoeld De thans voor den laatstgenoemden rang geldende eischen zouden dan, met kleine wijzigingen, voor het bereiken van den kolonelsrang zijn te stellen. Resumeerende, geven wij in overweging de bijzondere eischen voor de verschillende hoofdofficiersrangen bij de Infanterie te doen luiden als volgt: I. Voor den rang van majoor: a. op de hoogte zijn van de tactiek der andere wapens; b. een bataljon in brigade- of hiermede overeenkomstig ver band goed kunnen aanvoeren; c. besprekingen, als bedoeld in het voorlaatste lid van de Algemeene Order No 34 van 1914 kunnen leiden, alsmede kaderoefeningen met kapiteins en luitenants van het eigen wapen, ten doel hebbende deze practisch te vormen voor hun specifieke taak in die rangen; II. Voor den rang van luitenanUkolonel Geschiktheid voor de vervulling van de betrekking van gewestelijk-militairen commandant in de Buitenbezittingen; III. Voor den rang van kolonel: a. een troepenmacht ter sterkte van ongeveer drie bataljons infanterie met hulpwapens goed kunnen aanvoeren; b. tactische oefeningen op de kaart en kaderoefeningen, beide met officieren van verschillende wapens vereenigd, goed kunnen leiden 258

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1918 | | pagina 34