autoriteiten zal worden overgelaten. Dit neemt niet weg, dat de
vereeniging langs indirecten weg een grooten invloed ten goede
op de kazernetoestanden uitoefenen kan. Dat die toestanden
nog veel te wenschen overlaten, is voor een groot deel het
gevolg van gebrek aan de noodige fondsen; slaagt de vereeniging
door eene handige propaganda er in de openbare meening voor
hare kostbare desiderata op dit gebied te winnen, dan lijdt het
geen twijfel, of het Legerbestuur krijgt de beschikking over de
gelden, welke vereischt worden tot het invoeren van de ge-
wenschte verbeteringen. Het is te hopen, dat de onderofficieren
niet vergeten worden, als het zoover komt. Goed Europeesch
kader is voor ons leger eene levensvraag.
Onder de personen, die genegen zijn gebleken zitting te nemen
in het Hoofdbestuur, vinden wij geen enkel troepenofficier,
terwijl juist de voorlichting van iemand, die met de behoeften
van den troep door en door bekend is en er dagelijks mede
omgaat, voor het welslagen van de vereeniging van veel belang
zijn kan. Dit wordt dan ook erkend: zeer terecht heet het
in de toelichtingen op het werkprogram, dat de officiereh door
hunne positie den schakel tusschen den soldaat en de burgerij
vormen en als zoodanig door hunne voorlichting en medewerking
de laatste steunen en voorwaarts stuwen, den eersten opwekken
kunnen tot den goeden strijd voor het eigen welzijn. Wij twijfe
len er niet aan, of de vereeniging zal alle hulp en medewerking
ontvangen van de officieren, waarvan reeds, vóórdat aan eene
legervereeniging gedacht werd, zoo velen geheel belangeloos
en met opoffering van hun vrijen tijd zich beschikbaar hadden
gesteld als leiders van sport- en tooneelvereenigingen, zelfs tot
het geven van eenvoudig lager onderwijs aan Eur. en Inl. mi
litairen; de zekerheid, dat de Indische samenleving hun lofwaar
dig streven waardeert en steunt, zal in hooge mate aanmoedi
gend werken. Het is mogelijk, dat sommige persuitingen over
de verhouding tusschen officieren en soldaten eenige ontstemming
in het officierskorps veroorzaakt hebben, maar wij zijn ervan
overtuigd, dat onze officieren zich door dergelijk onverantwoor
delijk geschrijf, hetwelk immers niet van een der promotors
der vereeniging afkomstig zijn kan, niet van een goed werk
zullen laten afhouden.
300