leger zijn 25 legerkorpsen-program als einddoel stelde, de
marine het als eene toekomstnoodzakelijkheid achtte de vloot uit
te breiden tot eene sterkte van 3 eskaders, elk van 8 slagschepen
en 8 slagkruisers.
Kan tusschen leger en vloot overeenstemming worden ver
kregen, dan zal t. g. t. op dit verreikende plan voor de lands
verdediging de goedkeuring des Keizers worden gevraagd en
zal zonder twijfel de toekomst weder menigmaal een ernstigen
strijd zien ir, de binnenlandsche politiek als gevolg van den
naijver tusschen de twee overheerschende clans, waaraan de
geheele binnenlandsche politiek van het rijk wordt onderge
schikt gemaakt.
De thans op de ontwerp-begrooting van marine aangevraagde
gelden voor den bouw van 2 slagkruisersvoor de vorming van een
8- en 6- eskader en voor kleiner materieel, bedragen 300.548.437
yen, welke verdeeld zullen worden over 6 jaren en welke
gelden komen boven die, toegestaan in de 39ste zitting van den
rijksdag in juni 1917. De verdeeling der gelden is als volgt:
dienstjaar 1918/191925.448.510 yen.
1919/1920 47.717.666
1920/1921 54.123.813
1921/1922 68.196.359
1922/1923 71.226.730
1923/1924 33.835.359
Behalve in de twee slagkruisers, welke eerstin 1921 en 1922
op stapel zullen worden gezet voorzien de aangevraagde
gelden in den bouw van 3 gepantserde kruisers, 11 torpedo
jagers 1ste klasse (1200 ton), 16 torpedojagers 2de klasse
(800 ton) en 48 onderzeebooten, terwijl de verhooging van den
prijs der materialen en van de werkloonen het noodig maakten
30 millioen yen uit te trekken voor de bestrijding van de
hoogere kosten van afbouw van het materieel, waarvoor de
gelden reeds vroeger waren toegestaan. Tevens zijn, naar de
(1) Het vermoeden is niet gewaagd, dat het gebrek aan staal, ten ge
volge van het uitvoerverbod daarvan door Amerika, tegelijk met de hooge
werkloonen als gevolg van den grooten bloei van de scheepsbouwnijver-
heid, de marineautoriteiten, tegen hun zin, gedwongen heeft den aanbouw
voorloopig uit te stellen.
343
I. M. T. 22 1918.