„dat juist, omdat de militaire jurisdictie een bijzondere is,
zij van strikte interpretatie is en niet buiten haar grenzen mag
worden uitgebreid, en daarom ter kennisneming van den ge-
meenen burgerlijken strafrechter staat alles, wat niet bijzonderlijk
is opgedragen aan den militairen rechter,
„dat een uitzondering op die algemeene bevoegdheid van
den gemeenen strafrechter wordt gevonden in artikel 4 van het
Crimineel Wetboek, krachtens welke bepaling militairen, die
den militairen dienst hebben verlaten en alzoo weder tot de
burgermaatschappij zijn terug gekeerd, toch in de daar bedoel
de gevallen justitiabel blijven voor den militairen rechter met
uitsluiting van den burgerlijken strafrechter, maar dan ook uit
deze uitzondering luce clarius blijkt, hoe ook de wetgever er
zich van bewust was, dat de jurisdictie zich regelt naar het
tijdstip, waarop het delict gepleegd wordt, niet naar dat, waarop
het vervolgd wordt, want wetende, dat de oud-militairen
de in artikel 4 van het Crimineel Wetboek bedoelde delicten
plegende op een oogenblik, dat ze burgers zijn en dus justiti
abel voor den burgerlijken rechter naar den regel hierboven
vermeld, maar van die regel wenschende af te wijken, kon hij
dit niet anders doen dan door uitdrukkelijk een uitzondering
op dien regel in de Wet op te nemen, maar in welk scheppen
van die uitzondering van zelve opgesloten ligt de erkenning
van den regel, n. 1. dat de jurisdictie zich regelt naar het mo
ment van het plegen van het delict;
„dat in dergelijke lijn zich beweegt de bepaling van artikel
44 van 's Hof Provisioneele Instructie, dat aan het Hoog Mili
tair Gerechtshof rechtsmacht toekent over de daar genoemde
militairen, wegens alle militaire en commune delicten „door
dezelven wordende begaan", m. a. w. alleen over die delicten,
„welke zij begaan gedurende den tijd, dat zij militair zijn",
dat hij, die vóór hij militair werd, een delict pleegt, het delict
niet pleegt als militair delinquent en derhalve ook niet voor het
Hoog Militair Gerechtshof kan terechtstaan, dan alleen in het
uitgezonderde geval van artikel 4 van het Crimineel Wetboek;
„dat uit het vorenstaande volgt, dat ook artikel 1 van het
C. W. de toepasselijkheid van het Wetboek beperkt tot hen,
die tijdens zij tot het krijgsvolk te Lande behooren, delinqu-
361